‘Ik voor u’

‘Want ik schaam mij niet voor het Evangelie van Christus.
Want de gerechtigheid van God wordt daarin geopenbaard
uit geloof tot geloof. Want de toorn van God wordt
geopenbaard vanuit de hemel over alle goddeloosheid’
(Romeinen 1: 16a, 17a en 18a).

‘Ik voor u’. Deze drie woorden zijn het evangelie in een notendop. Kort en krachtig. Of – iets langer – met de woorden uit het Avondmaalsformulier: ‘Ik voor u, daar gij anders de eeuwige dood zou sterven’. Die drie woorden zijn als een schitterende diamant. Drie woorden vol van de liefde van mijn God… Maarten Luther heeft die drie woorden opnieuw ontdekt. Uitgerekend in de bovenstaande woorden uit de Romeinen-brief. God zorgt er Zelf voor dat ik Hem recht in de ogen kan zien. Omdat Christus gezegd heeft: ‘Ik voor u.’

Iedereen begrijpt dat zo’n diamant het meest tot zijn recht komt tegen een donkere achtergrond. Het is met het evangelie niet anders. Het evangelie van Christus is als een licht in een inktzwarte duisternis. Dat heeft alles te maken met Gods toorn over de zonde. Dat was in de tijd van de Reformatie best een vanzelfsprekende zaak. Iedereen voelde min of meer aan dat God toornt over de zonde. Nu en straks. Dat is vandaag wel even anders. Met alle gevolgen van dien. Ik kan er echter niet omheen dat de Schrift helder is. Over die inktzwarte duisternis. Over de toorn van God over de zonde. Ik hoor immers dat het in één adem doorgaat: ‘Want de toorn van God wordt geopenbaard…’ Het staat er toch echt. God is God.

Er was eens iemand die als eerste plaats nam in een heel grote kerk. Er stond al gauw iemand bij de bank waarin hij plaatsgenomen had. ‘Je zit op mijn plek!’ klonk het toen. Het zal je maar gezegd worden. Ondertussen is het niemand minder dan God Zelf Die dat tegen me zegt: ‘Je zit op Mijn plek!’ Ik kan er niet omheen. Ik hoor mijn naam noemen. Mijn zonde is dat ik op Gods stoel ga zitten. Ik misken mijn Schepper. Ik doe alsof ikzelf God ben. Ik zie het vandaag gebeuren om me heen. Ik merk het ook in mijn eigen hart. God ziet en merkt het ook. Hij toornt erover. Hij geeft me over aan mijn zondige keuze (Romeinen 1: 28). Ik word door God in de beklaagdenbank gezet. Met Jood en heiden. Met de hele wereld. Het hoge woord komt eruit: ‘Want allen hebben gezondigd en missen de heerlijkheid van God.’

Ik bid: ‘O God, open mijn ogen voor mijn zonde. Laat me zien hoe ik op Uw plek ga zitten in mijn leven. Ga niet in het gericht!’ Nog voordat ik ‘Amen’ gezegd heb, hoor ik iets. Het is mijn God. Ik hoor Hem spreken tot Christus. Hij zegt: ‘Jij moet Paulus zijn. Jij moet Maarten Luther zijn. Jij moet die zondaar in Sliedrecht zijn.’ Ik kan er niet omheen. Ik hoor mijn naam noemen. Opnieuw. Onvergetelijk. Opeens sta ik op Golgotha. Ik zie Christus. Gekruisigd. Ik roep: ‘Heere Jezus, U hangt op mijn plek!’ De Gekruisigde kijkt me aan. ‘Ik voor u’. Die drie woorden klinken als muziek in mijn oren. Ik geloof mijn eigen oren niet. Of toch wel. Ik hoor immers mijn naam noemen. Ik bedenk: mijn zonde is dat ik Gods plaats inneem. Het evangelie is dat God in Christus mijn plaats inneemt. Uiteindelijk is geloven niets anders dan ‘Amen’ zeggen. ‘Amen’ zeggen op Gods oordeel: ‘Je hebt mijn toorn verdiend, want je zit op Mijn plek!’ /n ‘Amen’ zeggen op Gods evangelie: ‘Voor jou is de zaligheid, want Ik neem in Christus jouw plaats in’.

‘Ik voor u.’ Het zijn maar drie woorden. Om zuinig op te zijn. Ik berg ze op. In mijn hart. Als een kostbare diamant…

Die God is ons een God van heil.
Hij schenkt, uit goedheid, zonder peil
ons ‘t eeuwig, zalig leven’.

Ds. L.W. den Boer