Gedicht

Gedicht
Onlangs overhandigde een betrokken gemeentelid een gedicht, dat ik graag doorgeef. Juist in deze verwarrende tijd mogen we ons richten op de betekenis van het lijden en sterven van Christus:

Wat bent u groot, o Here, in de hof!
Uw drietal valt er neer om er hun slaap te slapen.
Onderwijl drinkt U de bittere beker van uw schapen.
En als een worm kromp U zich in het stof!

Dan staat U op en treedt de vijand tegemoet.
Hun zwaarden, stokken slaat U stuk in hunne handen.
Lantaarns, fakkels worden tot bespotting en tot schande.
U bent gereed; Uw strijd is uitgewoed.

Voor het Licht der wereld is geen fakkellicht van node.
Nee, Hij verbergt zich niet, daar in Getsemane!
Ik ben het, die u zoekt, deelt Hij de vijand mee,
In uw duisternis ben ik nog nooit gevloden.

Eerst werpt Hij de vijand nog met zijn machtwoord neer
Zij deinzen achteruit, als waren zij gestoken.
Met zijn ‘Ik ben het’ heeft Hij hun hels cordon verbroken,
Zij bukken nu al veinzend voor hun Heer!

De Leeuw blijft staan; Hij ziet zijn schapen aan.
En eist meteen voor hen een vrijgeleide.
Ze zijn van Mij, zegt Hij, Ik zal ze verder weiden.
Wanneer u Mij dus zoekt, laat dezen gaan!