Geloof en twijfel
Zondag 23 april lezen we verder in het evangelie volgens Johannes (20: 24-31). Hier wordt ons verteld van de bijzondere tegenwoordigheid van de Heer in de kring van zijn volgelingen. Je zou dit een samenkomst van de kerkelijke gemeente van het eerste uur kunnen noemen. We zien een kring van bijzondere mensen. Twee personen lichten we er zondagmorgen in de Maranatha Kerk uit. Primair de schrijver van het evangelie. Het is Johannes, de lieveling van Jezus. Hij heeft bijzondere dingen met Hem meegemaakt. Jezus is een voorname plaats in zijn leven gaan innemen. Hij geloofde!
Zo zijn er meer, mannen en vrouwen. In de samenkomst ontmoeten we Maria uit Magdala, Jezus’ moeder, de twee Emmaüsgangers. Ook personen die er op de eerste paasavond bij waren. Er is nu ook een nieuwkomer, Thomas. Een man van twijfel, nuchter, iemand die zich niets op de mouw laat spelden, ietwat pessimistisch, met een hoop vragen.
Zulke mensen kunnen zondagmorgen in de kerk zitten.
Ja, ze zitten er. Anderen? Misschien? Maar het kan ook zijn dat bij jou geloof en twijfel zich vermengen. Hoe gaat Johannes met hen om? Kun je te midden van allerlei vragen toch verder komen? Johannes wijst de weg! Dat doet hij nog steeds. Voorganger is ds. G.J. Mink.
Waarop zet jij je zinnen?
Je kunt op heel veel dingen je zinnen zetten. Verboden dingen. Mensen of zaken die van een ander zijn. Dat kan niet en mag niet. Zo leert ons het 10de van de Tien Geboden. Dit willen we onder de loep nemen op zondagavond 23 april in de Grote Kerk, tot slot van onze serie over de richtlijnen die de Heer gegeven heeft. De Heidelbergse Catechismus, bespreekt de actuele betekenis hiervan. Ook in deze dienst gaat ds. G.J. Mink ons voor.
Maar in dit belijdenisgeschrift van onze kerk wordt vervolgens gewezen op waar je je zinnen wel op moet zetten, wat je wel moet willen: zoeken van de vergeving en de gerechtigheid in Christus. Hoe doe je dat in de praktijk? Speelt hierin misschien de prediking van de Wet van God een cruciale rol? De vraag stellen is hem beantwoorden. Ook al halen we de norm van de Heer bij lange na niet, toch heeft die norm een uiterst belangrijke functie voor onze verhouding tot God. Ze leidt tot ware kennis, diepe omgang met de Heer. En dat is ons grootste verlangen toch. Of niet soms? Deze begeerte krijgen is wezenlijk voor ons én voor onze kinderen. We zingen tenslotte bij de doop nogal eens: ‘Geef dat we niets zozeer begeren als dat ons kind U kennen zal, die ons in Christus, onze Here, geopenbaard hebt eens voor al’.