‘Laat hen allen één zijn, Vader. Zoals u in mij bent en ik in u, laat hen zo ook in ons zijn, opdat de wereld gelooft dat u mij hebt gezonden’ (Johannes 17: 21).
Op weg naar die 1e Paasdag bidt de Here Jezus vlak voor zijn gevangenneming en kruisdood tot zijn Vader. Recht uit het hart van Gods Zoon horen we zijn bede: ‘Laat hen allen één zijn’. Met andere woorden ‘Laat Uw kinderen een onderlinge verbondenheid kennen die alle grenzen te buiten gaat.’ Vaak zoeken wij deze verbondenheid in gelijke overtuigingen, gelijke ethische standpunten en gelijke kerkelijke tradities. Jezus hoor je daar niet over. Hij zoekt voor Gods kinderen de eenheid in God zelf: ‘Laat Uw kinderen in Ons zijn, zoals Ik in U en U in Mij bent.’
Verbondenheid tussen Christenen heeft veel meer met het hart te maken dan met het hoofd, veel meer met de binnenkant van ons geloofsleven dan de buitenkant ervan.
Want even verderop gaat Jezus’ gebed als volgt verder: ‘Vader, U hebt hen aan Mij geschonken, laat hen dan zijn waar Ik ben…’ (vers 24a). Jezus vraagt aan zijn Vader wat Hij ons als Gods kinderen het meest gunt. Dat is, dat wij mogen zijn bij de Zoon. Dat zijn is in de hemel. Maar als het gaat om de hemel moeten we altijd bedenken dat dat allereerst de plek is waar Jezus is. Daar zullen we de grootheid zien van de Zoon, de grootheid die Jezus al in eeuwigheid ontvangen heeft van zijn Vader.
Daarheen zijn we dus op weg. Alleen bij Jezus vinden we het eeuwige leven, ook voor vandaag.
Of zoals ik ergens las: de hemel is eerder een Persoon dan een plaats.
Pastoor Harm Jansen