Johannes 1: 40a: En Hij (Jezus) zei tegen hem: Kom en zie.
De vakanties zijn weer voorbij. Mogelijk hebben we veel gezien, dichtbij of ver weg. We bekijken gemaakte foto’s en houden zo herinneringen vast. En geven dat graag door aan anderen, die er niet bij waren. Die niet zagen wat wij hebben gezien.
We nodigen hen uit: ‘moet je eens zien…’.
Johannes de Doper heeft Jezus aangewezen: zie het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt (Johannes 1: 29). Twee van zijn discipelen hebben dit woord onthouden. Als de volgende dag Johannes Hem wéér aanwijst (vers 36) van Wie hij zelf zegt: en ik heb gezien en getuigd dat Hij de Zoon van God is (vers 34), dan zijn ze niet meer te houden. Ze verlaten hun meester en volgen Jezus. Om te zien waar Hij woont.
Jezus stuurt ze niet terug naar Johannes. Nee, Hij nodigt ze uit: Kom en zie. Dan gaan Andreas en mogelijk Johannes, met Jezus mee. Een hele dag zijn ze bij Hem geweest. Hebben ze Hem gehoord en gezien. Datum en tijd zijn niet vergeten: het was ongeveer het tiende uur (vers 40). Ongetwijfeld heeft Jezus hen verteld, Wie Hij was, als het Lam van God. Als Degene over Wie Mozes in de wet geschreven heeft (vers 46). Ze hebben Jezus gevonden. Ze zijn door Jezus gevonden. Ze kwamen, ze zagen en geloofden in Hem. Dat Hij de Zoon van God is, Die in de wereld komen zou.
Jezus gehoord en gezien. Dat blijft niet zonder gevolgen.
Als je in de vakantie iets belangrijks of moois hebt meegemaakt, wil je dat toch delen met anderen? ‘Moet je eens horen, moet je eens zien’.
Dat gebeurt hier ook. Andreas roept zijn broer Simon Petrus. En Filippus vindt Nathanaël. Ondanks zijn protest wordt deze uitgenodigd om te komen en te zien: kom en zie (vers 47). Zien Wie Jezus is.
Komen: dat betekent niet blijven waar je bent. Zien: ogen open. En ook de oren om te horen wat de Geest zegt. Niet alleen meer van horen zeggen door anderen. Maar zelf komen om te zien. En te luisteren naar Zijn stem.
De opdracht om te komen en te zien klinkt ook door in het laatste bijbelboek, de Openbaring aan Johannes. Daarin beschrijft de apostel de opening van de zeven zegels. Dan wordt Johannes door een donderslag geroepen: kom en zie. Dan ziet hij een wit paard, waarvan de ruiter gekroond was: overwinnend en om te overwinnen (Openbaring 6: 2). En bij de opening van de andere zegels klinkt steeds weer: kom en zie. En dan worden gebeurtenissen beschreven, die we in onze tijd meemaken! Er is sprake van oordelen: oorlog, van mensen die elkaar afslachten, van hongersnood en van aardbevingen.
Kom en zie. Zien we dat ook? Wat er op de wereld gebeurt? Maar dat ook nu geldt, wat Jezus zei, voordat Hij naar de hemel ging: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op aarde (Mattheüs 28: 18). Met de troostwoorden ter bemoediging: en zie, Ik ben met u al de dagen tot de voleinding van de wereld (Mattheüs 28: 20).
Kom en zie. Want als we Jezus niet kennen, niet op Hem zien als Zaligmaker, dan zien we Hem straks als Rechter, voor Wie we niet bestaan kunnen. Daarom, nu Jezus ons nodigt: kom en zie, laten we ons dat dan gezeggen. En in het komen tot Hem zullen we ervaren: Wie tot Mij komt, zal ik beslist niet uitwerpen (Johannes 6: 37).
Komen en zien. Zult u niet achterblijven?
Ds. W.C. Meeuse