Oudejaarsavond

Het is min of meer gebruikelijk om op oudejaarsavond terug te blikken op wat het oude jaar heeft gebracht. Wat doen we op oudejaarsavond? We eten oliebollen en appelflappen, we drinken een glaasje, niet te veel, want morgenochtend worden we weer in de kerk verwacht. Op oudejaarsavond gaan we naar de kerk en werpen daar ook een blik op het jaar dat ook aan de kerk voorbijging. In sommige gezinnen wordt uit de Bijbel gelezen. Vooral Psalm 90 klinkt. Ten slotte nog een gebed.

Er zijn hiernaast traditionele oudejaarsliederen. Een bekend voorbeeld is het gedicht van Rhijnvis Feith (1753-1824), als gezang 297 opgenomen in de Hervormde gezangbundel van 1938. Het eerste couplet hiervan luidt:

Uren, dagen, maanden, jaren
vliegen als een schaduw heen.
Ach, wij vinden, waar wij staren
niets bestendigs hier beneên!
Op den weg, die wij betreden,
staat geen voetstap die beklijft.}
Al het heden wordt verleden,
schoon ‘t ons toegerekend blijft.

Hoe populair dit bij sommigen ook is, ik kan het moeilijk zingen. Weet u waarom? Omdat het een onchristelijk lied is! De laatste twee regels zijn namelijk volstrekt in strijd met het getuigenis van de Heilige Schrift. Ze zeggen precies het tegenovergestelde van de evangelische boodschap. We mogen als christenen immers geloven dat de Here Jezus al onze zonden heeft weggedragen, al onze schuld heeft verzoend. Wij worden gerechtvaardigd, vrijgesproken. Dit is totaal wat anders dan dat onze zonden ons nog toegerekend blijven. Tussen haakjes: in Weerklank 355 is de tekst dan ook terecht veranderd. Maar hoe dan ook, houd het wat mij betreft daarom dit oudjaar maar bij Psalm 90: 12:

Leer ons zo onze dagen tellen dat wijsheid ons hart vervult.

Heel beroemd is een kerstgroet, heel toepasselijk als lied bij de jaarwisseling (NLB 511; WK 350). Het is van Dietrich Bonhoeffer. Hij zat aan het eind van 1944 in de gevangenis. Hij zou het einde van de oorlog niet beleven. Drie maanden later, op 9 april 1945, is hij door de Nazi’s vermoord. Maar dat wist hij op het moment van schrijven natuurlijk niet, al vreesde hij dit wel. Hij zou dan ook niet met zijn verloofde trouwen. Zijn kerstbrief aan zijn verloofde eindigde met de woorden: ‘Hier zijn nog een paar regels, die mij de laatste avonden zijn ingevallen. Ze zijn een kerstgroet voor jou, onze ouders en zuster’. Ik voeg eraan toe: ze zijn het ook voor ons.

Door goede machten trouw en stil omgeven,
behoed, getroost, zo wonderlijk en klaar,
zo wil ik graag met u, mijn liefsten, leven,
en met u ingaan in het nieuwe jaar.

Wil nog de oude pijn ons hart vernielen,
drukt nog de last van ‘t leed dat ons beklemt,
o Heer, geef onze opgejaagde zielen
het heil waarvoor Gij zelf ons hebt bestemd.

En wilt Gij ons de bittre beker geven
met gal gevuld tot aan de hoogste rand,
dan nemen wij hem dankbaar zonder beven
aan uit uw goede, uw geliefde hand.

Maar wilt Gij ons nog eenmaal vreugde schenken
om deze wereld en haar zonneschijn,
leer ons wat is geleden dan herdenken
geheel van U zal dan ons leven zijn.

Laat warm en stil de kaarsen branden heden,
die Gij hier in ons duister hebt gebracht,
breng als het kan ons samen, geef ons vrede.
Wij weten het, uw licht schijnt in de nacht.

Valt om ons heen steeds meer het diepe zwijgen,
de eenzaamheid, die nergens uitkomst ziet,
laat ons dan allerwege horen stijgen
tot lof van U het wereldwijde lied.

In goede machten liefderijk geborgen
verwachten wij getroost wat komen mag.
God is met ons des avonds en des morgens,
is zeker met ons elke nieuwe dag.

G.J. Mink