We worden ons steeds meer bewust van de impact die de coronapandemie en de bijbehorende maatregelen hebben op ons welzijn. De nieuwe ‘coronaminister’ onderstreepte dat hij toch echt meer is dan dat, namelijk minister van volksgezondheid, welzijn en sport. Waarmee met de mond beleden werd dat er meer nodig is dan de blikrichting vanuit de virologie om te ontdekken waar de vaak heftige gevolgen van de pandemie zichtbaar worden. Eenzaamheid en depressie onder jongeren werden als verontrustend voorbeeld genoemd. De roep om (eindelijk) ook ándere disciplines mee te laten praten bij het nadenken over de te volgen strategie klinkt luider en luider. Maar tegelijk blijkt steeds weer dat juist díe sectoren waar niet het lichaam, maar eerder de ziel en de geest worden gevoed en gevormd, als laatsten weer ‘open’ mogen. Het is iets dat mij van meet af aan heeft beziggehouden in deze pandemie. Logisch misschien. Want theologie wordt sinds enkele decennia aan de universiteiten geschaard onder ‘geesteswetenschappen’. Maar meer nog houdt die eenzijdige blikrichting mij bezig vanuit wat we in de kerk de ‘zielzorg’ noemen. Al langer leiden we als samenleving een tamelijk zieltogend bestaan. Psychiaters wijzen erop dat hun wachtkamers voller zitten dan ooit. De zorg voor de ziel heeft te lijden onder een eenzijdige focus op het lichaam. Het zielenheil staat op het spel. Nee, dan doel ik niet primair op de vraag naar ons eeuwige zielenheil aan de andere zijde van de dood. Ik doel op dat wat ons maakt tot de unieke mens die wij nú al zijn. Naast het lichaam hebben wij een ziel, een geest.
Mensen uit één stuk zijn we, die nu gedomineerd worden door een haast mechanistisch wereldbeeld. Dat ons reduceert tot een grote klomp cellen. Besmettelijk of niet.
Dat ons reduceert tot chemische processen. Meer of minder te beïnvloeden door een vaccin. Dat ons reduceert tot een maakbare, controleerbare massa, te sturen met maatregelen en goede adviezen. Dat ons reduceert tot economische wezens, die de ruimte moeten hebben om te consumeren. Liefst steeds meer. Maar wij zijn meer dan dat.
Het gaat om ons leven en ons welzijn. Frappant genoeg bracht googelen op deze uitdrukking me direct op de Wikipediapagina van de woorden ‘Deo Volente’, ‘Zo de Heer wil en wij leven’. Als vergelijkbare niet-religeuze uitdrukking werd o.a. ‘bij leven en welzijn’ genoemd. Niet-religieus? Dat ligt er maar aan hoe we deze woorden vullen. Het deed mij denken aan Deuteronomium 8: 3: ‘Een mens leeft niet van brood alleen, maar van alles wat de mond van de Heer voortbrengt.’ Woorden die Jezus laat meeklinken in Johannes 6: 32: ‘ ‘Werkelijk, Ik verzeker u, niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar mijn Vader; Hij geeft u het ware brood uit de hemel.
Het brood van God is het brood dat neerdaalt uit de hemel en dat leven geeft aan de wereld.’ ‘Geef ons altijd dat brood, Heer!’ zeiden ze toen. ‘Ik ben het brood dat leven geeft,’ zei Jezus. ‘Wie bij Mij komt zal geen honger meer hebben, en wie in Mij gelooft zal nooit meer dorst hebben.’
Als kerk zijn we geroepen om dit wérkelijk goede leven present te stellen in deze wereld. Als voorpost van Gods Koninkrijk. Dat valt niet mee, waar de eenzijdige focus op het lichaam, verbonden met een focus op materiële welvaart, dominant is.
Daarbij komt dat we zelf de fysieke ontmoeting in de liturgie missen. Die overstijgt de grenzen van een mechanistisch wereldbeeld. Want juist fysiek bij elkaar zijn, houdt je ziel levend, en je geest fris. Dat hebben we zelf nodig, om vervolgens, met een
verkwikte ziel, en een verfriste geest present te kunnen zijn op de plek waar wij geroepen zijn tot navolging van Jezus. Om zo de honger en de dorst die we in de wereld om ons heen kunnen ervaren, op welk gebied dan ook, te lenigen met het ware brood uit de hemel. Dat geeft leven.
Ds. Michiel Vastenhout