Brood – nodig

De Avondmaalszondag ligt achter ons. De decembermaand ligt voor ons. Ik las een paar ontroerende zinnen uit een preek van Maarten Luther, gehouden in de decembermaand van het jaar 1530. De tekst voor de preek is Johannes 6: 35:

‘Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten’.

‘Het is duidelijk dat de Heere hier over ‘geestelijk eten en drinken’ spreekt. Op deze manier legt Hij het immers Zelf uit: Hij spreekt over een honger en dorst die de ziel aangaat. De ziel wil graag eeuwig leven en niet verdoemd worden. Ze wil een genadige God hebben en voor de toorn en het gericht van God kunnen bestaan. Kort gezegd: ze wil door de zonde en de wet niet worden aangeklaagd en wil niet in de hel terechtkomen. Dat is het verlangen van de ziel. Dat betekent: een geestelijke honger en dorst hebben, waarvoor ook een geestelijke spijs en drank nodig is. Dit gebrek wordt alleen vervuld als de Heilige Geest komt en (tegen de ziel) zegt: ‘Wil je niet sterven of verdoemd worden? Kom dan tot Christus en geloof in Hem, houd je aan Hem, eet dit geestelijke Brood: geloof in de Heere Jezus Christus.’ Dat is één!

In de tweede plaats moet men deze tekst met aandacht overdenken tot grote troost en versterking van het geloof. En wel, omdat de Heere zegt: ‘Wie tot Mij komt, die zal niet hongeren of dorsten’, dat wil zeggen: hij zal niet sterven. Deze woorden moet men met gouden letters, ja nog beter, met levende letters in het hart schrijven. Zodoende zou de mens kunnen weten, aan Wie hij zijn ziel moet bevelen en waar hij heen zal gaan wanneer hij van deze wereld moet scheiden. Het is immers te wensen dat hij deze gouden kunst zou bezitten: hier, bij Christus, is mijn ziel veilig, deze Man zal mij niet teleurstellen. Het zijn heerlijke, kostbare en waardevolle woorden, die wij niet alleen uitwendig moeten kennen, maar waar wij ook ons voordeel mee moeten doen en zeggen: ‘Daarmee wil ik ’s avonds naar bed gaan en daarmee wil ik ’s morgens weer opstaan. Op deze woorden wil ik mijn vertrouwen stellen – op deze woorden wil ik slapen, waken en werken.’