In een kerstlied staat de regel: ‘Leer m’U danken daarvoor’ (Gezang 483/Weerklank 133). Dan gaat het natuurlijk om de Here Jezus. Hij is gekomen naar deze wereld om ons mensen en om ons behoud. Daarvoor danken we Hem. Toch is volgens dit kerstlied danken niet iets vanzelfsprekends. Je moet danken léren. En zo is het ook. Danken gaat niet zomaar. Dat realiseren we ons dit jaar maar al te goed.
We kwamen op Biddag in maart voor het laatst als gemeente ‘gewoon’ samen. Daarop volgden de coronabeperkingen. Eerst zonder kerkgangers, toen dertig, toen honderd, toen 175 in de Grote Kerk en 100 in de Maranatha Kerk. Maar pas moest weer alles worden afgeschaald. En dan nu gaan danken? Dat valt nog niet mee. ‘Dank God in alles’ luidt het thema van de kinderdankdagdiensten dit jaar. Maar dat is feitelijk voor ons te hoog gegrepen. Toch is dit volgens Paulus niet zo. En hij heeft niet gemakkelijk praten gehad. Daarom kunnen we zijn oproep niet goedkoop noemen. Hij heeft genoeg meegemaakt (2 Korintiërs 11: 23-28): ‘Ik heb harder gezwoegd, heb vaker gevangen gezeten, heb veel meer lijfstraffen ondergaan, ben vaker in doodsgevaar geweest. Door de Joden ben ik vijfmaal met veertig min één zweepslagen gestraft, ik ben driemaal met stokslagen gestraft, ik ben eenmaal met stenen bekogeld en heb driemaal schipbreuk geleden. Eén keer heb ik een heel etmaal op zee rondgedreven. Voortdurend was ik onderweg, bedreigd door rivieren, rovers, volksgenoten en vreemdelingen, in gevaar in de stad, in de woestijn, op zee en te midden van schijngelovigen. Ik heb gezwoegd en geploeterd, vaak zonder te slapen, hongerig en dorstig, vaak zonder te eten, verkleumd en zonder kleren.
En dan laat ik al het andere nog buiten beschouwing: de druk waaronder ik dagelijks sta vanwege mijn zorg voor de gemeenten.’
En toch! Paulus heeft geleerd te danken. Hij betrekt heel zijn leven op God. Hij wil zo graag de vreugde in de Heer blijven beleven. Daarom legt hij zich toe op danken. En stimuleert ons danken te leren. Hoe leer je danken? Door het te doen.
Zo heeft Martin Rinckart (1586-1649) deze oproep dichterlijk verwoord in het door Jan Wit vertaalde lied (Gezang 704/Weerklank 423):
Dank, dank nu allen God
met hart en mond en handen.
Dit indrukwekkende lied is feitelijk een berijming van een passage uit het apocriefe bijbelboek Jezus Sirach (50: 22-24):
Prijs nu de God van alles wat bestaat, die overal grote daden verricht,
die ons vanaf de moederschoot verheft en ons zijn barmhartigheid betoont.
Moge Hij ons vreugde geven, Israël vrede schenken in deze tijd, zoals in de dagen van weleer.
Moge Hij barmhartig voor ons zijn en ons in deze tijd bevrijden.
Hieraan voegden Rinckart en Wit de trinitarische lofverheffing toe waarin de Heer dankbaar eer bewezen wordt. Als we in verbondenheid met de drie-enige God onze weg gaan, ook in deze moeilijke tijd, zullen we, ondanks alles, kunnen danken. Tot ons heil. Daarom bid ik iedereen een gezegende Dankdag toe.