Dankdag

‘Wanneer u daar in overvloed leeft, dank de HEER, uw God, dan voor het goede land dat hij u gegeven heeft.’ (Deuteronomium 8: 10)

Het land waarin we leven, behoort op dit moment tot de meest welvarende gebieden ter wereld. Waar het vroeger heel gewoon was om een boterham met tevredenheid te eten, kun je nu in iedere supermarkt kiezen uit minstens tien soorten broodbeleg. Bij zoveel welvaart is het de vraag waarom we in de afgelopen week Dankdag voor gewas en arbeid hebben gehouden: het eten komt immers toch wel op je bord?! De koelkast staat immers toch wel vol?!

Tijdens de tocht door de woestijn heeft het volk Israël talloze tegenslagen gekend. Zo heeft het volk honger en dorst gekend tijdens de tocht door de woestijn, maar de HERE God heeft het volk ook steeds weer gegeven wat het nodig had. God gaf geen vrieskist vol, maar brood voor die ene dag: manna.

Voor het volk betekende de zorg van de HERE God, dat zij zich dagelijks afhankelijk wisten van Gods trouwe zorg. Het volk leefde van Gods genade. Het brood dat uit de hemel daalde, werd hun gegeven. God zorgde trouwens niet alleen voor voedsel, maar had ook oog voor kleding en voor de lichamelijke omstandigheden. Zo heeft het volk onderweg in de woestijn de macht van de HERE God leren kennen. Letterlijk staat er in de tekst dat het volk nederigheid leerde. De HERE God wilde weten wat er in het hart van zijn volk leefde.

Wat er in het hart leeft, wordt wel heel in het bijzonder getoetst op het moment dat het volk Israël in het beloofde land komt. Dan komt het erop aan of het volk erkent dat de HERE God voor hen zorgt. Het land Kanaän wordt getekend als een land dat overvloeit van melk en honing. In die omstandigheden komt het er voor het volk op aan: vertrouwen ze werkelijk op God? Of stellen ze hun vertrouwen op het land dat ze zelf bewerken? De verleiding is groot om het vertrouwen te stellen op de eigen kracht, waarmee ze het land bewerken. Dat noemt de tekst ‘hoogmoed’. Het is hoogmoedig om te denken dat je zelf het land kunt bewerken en het graan kunt laten groeien. Het is hoogmoedig om te vertrouwen op de overvloed. Dat is ook voor ons iets om te onthouden. We leven in een land van overvloed. De welvaart is enorm. De verleiding is in dit welvaartsoord zo groot dat we de HERE God vergeten en Hem niet danken voor de zegeningen die Hij geeft. De verleiding is groot om te denken dat we wel voor onszelf kunnen zorgen.

In alle welvaart die wij in ons land hebben komt het er dus op aan om met hart en ziel te vertrouwen op God, die alles geeft. We erkennen dat Hij ons alles geeft. We weten ons afhankelijk van Hem. En we delen uit van datgene wat Hij ons schenkt. Laten we het dankgebed onthouden:

O Heer, wij danken U van harte,
voor nooddruft en voor overvloed.
Waar menig mens eet brood der smarte,
hebt Gij ons mild en wél gevoed.
Doch geef dat onze ziele niet
aan dit vergankelijk’ leven kleev’,
maar alles doe wat Gij gebiedt
en eind’lijk eeuwig bij u leev’.

J.W. Sparreboom