Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder de werken van de wet.
(Romeinen 3: 28)
De 25-jarige Luther heeft geworsteld met de vraag: ‘Hoe ben ik rechtvaardig voor God?’ Hij denkt aanvankelijk dat hij door zijn goede werken bij God in een goed blaadje kan komen. Hij vlucht het klooster in, hij bidt urenlang, hij leest dag en nacht in de bijbel en hij vast drie keer in de week. Ja, hij is zelfs bereid op zijn blote knieën de trappen van het Vaticaan te beklimmen.
Totdat hij er achterkomt: “Ik ben alleen door het geloof in Jezus Christus rechtvaardig voor God’. Alleen het bloed van Christus verzoent mijn schuld. Alleen het leven van Christus redt mij van de dood. In het kruis zal ik roemen, en geen wet zal mij verdoemen.
Ondertussen heeft zich een geweldige omslag in de kerk voltrokken. De 16e-eeuwse mens leefde in angst voor de straffende God. De 21e-eeuwse mens kent alleen nog maar een liefdevolle God. Bovendien is de vraag van Luther: ‘Hoe ben ik rechtvaardig voor God?’ vervangen door de vraag: ‘Bestaat er wel een God?’ En als er dan een God bestaat, dan moet Hij tegenover ons rekenschap afleggen van Zijn daden. En daarmee zijn de rollen 180 graden omgedraaid. Niet de mens moet zich verantwoorden voor God, maar God moet zich rechtvaardigen tegenover de mens. Samuël zei: ‘Spreek Heere, want Uw knecht hoort!’ Maar de mens anno 2011 zegt: ‘Luister Heere, want Uw knecht spreekt!’
Laten wij eens kijken hoe onze zaak er bij God voorstaat. Op tafel ligt een dik dossier. De aanklacht, die God daarin tegen ons heeft geformuleerd, is ijzersterk en waterdicht. De beschuldiging luidt: ‘U hebt tegen al Mijn geboden zwaar gezondigd; u hebt geen één daarvan gehouden; en u bent altijd uit op allerlei vormen van boosheid.’
In gedachten hoor ik u tegenstribbelen: Heb ik alle geboden van God overtreden? Ben ik dan zo’n schurk? Heb ik tegen God zo zwaar gezondigd? Valt dat niet een klein beetje mee?
Ben ik werkelijk tot alle boosheid geneigd? En klaagt mijn geweten mij aan?
Wij onderschreven Gods oordeel over ons leven niet eerder, dan nadat de Heilige Geest ons daarvan overtuigt. Dan pas stoppen wij met onze ja-maars, met onze uitvluchten, met ons beroep op verzachtende omstandigheden. Want dan blijft er voor ons maar één ding over: ons doodvonnis ondertekenen!
U zegt: ‘Maar hoe ben ik dan rechtvaardig voor God?’
Het geheim ligt dan in het prachtige woordje ‘nochtans’: ‘Ook al is het waar, dat mijn geweten mij aanklaagt, dat ik tegen al de geboden van God zwaar gezondigd en geen daarvan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, dat God mij nochtans, zonder enige verdienste van mijn kant, uit louter genade, de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus schenkt en toerekent, alsof ik nooit zonde had gehad noch gedaan, ja, alsof ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht had, die Christus voor mij volbracht heeft.’
Dat woordje ‘nochtans’ bevat het geheim van het christelijke geloof. Dat geheim wordt onthuld op de kruisheuvel Golgotha. Daar vindt die wonderlijke ruil plaats. De straf, die ik verdiend heb, wordt op Christus gelegd. En het doodvonnis, dat ik moet ondergaan, wordt aan Christus voltrokken. Want aan de voet van het kruis van Christus kunnen wij Psalm 32 zingen:
Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven,
die van de straf voor eeuwig is ontheven,
wiens wanbedrijf , waardoor hij was bevlekt,
voor ‘t heilig oog des HEEREN is bedekt.
Ds. H.J. van der Veen