Ik zal niet sterven maar leven (Psalm 118: 17a)
Christus viert Pascha met Zijn discipelen. Op talloze plaatsen in Jeruzalem wordt de Paasmaaltijd gehouden. Tijdens deze viering wordt er ook gezongen. Er is een vaste liturgie. De Psalmen 113 tot en met 118 staan centraal. Christus viert Pascha en daarom zingt Hij. Met de Zijnen.
Ik zie Hem zingen. Ik hoor Hem zingen. Bijzonder is dat. Uit Zijn mond klinkt het zo anders dan uit de mijne. ‘God heb ik lief’ zingt Hij met de dichter van Psalm 116. Hij is eigenlijk de enige Die dat met Zijn hele hart kan zingen. En dan die 118e Psalm. Ik zie Hem zingen. Ik hoor Hem zingen. ‘Ik zal niet sterven, maar leven’. En dan te bedenken dat Zijn sterven aanstaande is. Christus gaat Zijn sterven zingend tegemoet. Hij bergt Zich in de liederen van weleer. Psalm 118 is een overwinningslied. De Heilige Geest legt het lied op Zijn lippen. Maar dat niet alleen. Hij legt het ook op mijn lippen. Vandaag. Apart, zo’n overwinningslied. Midden in het leven van elke dag. Een tegengeluid. Bij de nederlaag die ik lijd. Apart is dat. Christus gaat Zijn sterven zingend tegemoet. Of mijn sterven aanstaande is, weet ik niet. Eerlijk is eerlijk: het zou zomaar kunnen. Ik schrik er een beetje van. Sterven is immers God ontmoeten. Hoe dan ook: de dood is ongekend dichtbij. De dood is en blijft de laatste vijand. ‘Ik zal niet sterven maar leven’. Ik zie Hem zingen. Ik hoor Hem zingen. Ik klamp me aan Hem vast. Aan de zingende Christus. Met al mijn falen en feilen. Ik berg me in Zijn lied. De Heilige Geest legt het lied op mijn lippen. En in mijn hart. Voordat ik er erg in heb, zing ik al mee. Aan het einde van de lijdenstijd wordt het al een beetje Pasen.
ds. L.W. den Boer