De oogst is voorbij, de zomer is ten einde, en nog zijn wij niet verlost (Jer. 8: 20).
Zomer!
‘Men hoeft dat woord maar te noemen en iedereen begint te stralen als de gelukkige mens die iedereen had willen worden’ (Okke Jager).
‘De zomer, dat is een vrolijke, lustige tijd’ (Luther).
En nu zegt Jeremia: ‘De zomer is ten einde’. Dat is een fascinerend zinnetje, zo aan het begin van het winterseizoen. Men vermoedt dat het een soort spreekwoord geweest is. ‘De zomer is ten einde’. Een spreekwoord waar Jeremia wel wat aan toevoegt: ‘… en nog zijn wij niet verlost’. Hij was blijkbaar met hoge verwachtingen aan de zomer begonnen. Had zo gehoopt en gebeden. Zou het er misschien deze zomer van komen? Maar de dagen worden al weer korter. De herfst staat voor de deur. Het winterseizoen begint. ‘En nog zijn wij niet verlost’.
Verlost van wat?, denk je misschien. Zijn er vijanden die Israël aanvallen? Zijn er vreemde koningen de baas? Zijn er gevaren van ziekte en hongersnood? Zou kunnen, dat weten we niet. Wat we wel weten is een dieper probleem. God is niet meer in Sion. En Sion is niet meer bij haar Koning (vs. 19). De Heere is Zijn volk kwijt en het volk is z’n God kwijt. Dat is het diepe verdriet van Jeremia. Dan kunnen we de agenda’s vol zetten met kringen en clubs en catechese. Dan kan al het winterwerk weer opstarten. Maar als God er niet is, dan zijn we nog niet verlost.
Hoe dan wel? Heel eenvoudig. Israël moet weer omhoog zien. Bidden of God wil neerzien op Sion. Of Hij de breuk wil helen (vs. 21). Of Hij de hemelse deuren wil openen voor zoekgeraakte zonen en dochters. Net zolang omhoog zien, tot Hij ook ons genadig zij.
De zomer is ten einde. Het winterwerk vangt aan. Alles wordt voorbereid, iedereen zet zich in. Een zegen! Alleen één ding: vergeet het spreekwoord van Jeremia niet. Sliedrecht moet omhoog zien, waar Christus zit aan de rechterhand van God. De Zonne der gerechtigheid, Die de deuren van de hemel geopend heeft. Onder Wiens vleugels genezing is.
D’ eenvoudigen wil God steeds gadeslaan;
‘k Was uitgeteerd, maar Hij zag op mij neder.
Keer, mijne ziel, tot uwe ruste weder; Gij zijt verlost; God heeft u welgedaan.
Eindelijk verlost. Eindeloos zomer.
Ds. P.D. Teeuw