Dood voor de zonde

‘Zo dient ook u uzelf te rekenen als dood voor de zonde… (Rom. 6: 11)

Dood in de zonde
Wat bedoelt Paulus (…) met de woorden ‘dood voor de zonde?’ Hij bedoelt dat we gestorven zijn voor de heerschappij van de zonde. Voordat we ons vertrouwen voor onze behoudenis op Jezus Christus stelden, bevonden we ons in het koninkrijk van satan en de zonde. We wandelden ‘overeenkomstig de loop dezer wereld, overeenkomstig de overste van de macht der lucht (Ef. 2: 22). We waren onder de macht van satan (Hand. 26: 18) en het rijk der duisternis (Kol. 1: 13). Paulus zei dat we slaven der zonde waren (Rom. 6: 17). We worden geboren in dit koninkrijk van de zonde, slavernij en dood. Met uitzondering van de vleesgeworden Zoon van God wordt iedereen die sinds Adam geleefd heeft, geboren als slaaf in het koninkrijk van de zonde en satan.

Gestorven voor de zonde
Maar door onze vereniging met Christus zijn we gestorven voor dit rijk van de zonde. We zijn vrijgemaakt van de zonde (Rom. 6: 18), verlost van de heerschappij der duisternis (Kol. 1: 13), en we zijn bekeerd van de macht van de satan tot God (Hand. 26: 18). Voor onze behoudenis waren we door de zonde gebonden en werden we beheerst door de zonde. Hoe fatsoenlijk of moreel verantwoord we ook leefden, we leefden in het rijk der zonde. Maar door onze vereniging met Christus, die aan de zonde gestorven is, zijn we uit het rijk der zonde verlost en overgezet in het rijk der gerechtigheid. Professor John Murray zei in zijn commentaar op de woorden ‘wij zijn der zonde gestorven’: ‘Als we de zonde beschouwen als een gebied of sfeer, dan leeft de gelovige niet meer in dat gebied of die sfeer. En net zoals op deze natuurlijke wereld van iemand die gestorven is, gezegd kan worden: ‘toen iemand voorbijging, zie hij was niet meer, ik zocht hem, maar hij was niet te vinden (Ps. 37: 36), zo geldt dat ook voor de wereld der zonde. De gelovige is op zeker moment in het rijk der zonde gestorven en is overgegaan naar een ander gebied’. (…)

Waarom toch nog zondigen?
Maar als we dan verlost zijn uit dat rijk, waarom zondigen we dan nog steeds? Hoewel God ons bevrijd heeft van de heerschappij van de zonde, blijft onze zondige natuur ons nog wel aankleven. Hoewel de heerschappij van de zonde verbroken is, oefent de zonde die in de gelovige woont een geweldige macht uit en blijft die ons voortdurend tot kwaad aanzetten. (…) Daarom vermaant Paulus ons op onze hoede te zijn, zodat de zonde niet in ons sterfelijk lichaam zal heersen. Voor onze behoudenis, voor de dood van de heerschappij van de zonde, zou zo’n vermaning geen zin hebben gehad. Tegen een slaaf kunnen we niet zeggen: ‘Leef als vrij mens’, maar we kunnen dat wel zeggen tegen iemand die verlost is van de slavernij. Nu we in feite dood zijn voor de zonde – voor zijn heerschappij – moeten we ervan uitgaan dat dit waar is. We moeten vasthouden aan het feit dat we niet langer slaven zijn. We kunnen nu weerstand bieden aan de zonden en nee zeggen. Voordat we behouden werden, hadden we geen keus, maar nu wel. Als we als christen zondigen, doen we dat niet als slaaf, maar als een vrij mens met een keuzemogelijkheid. We zondigen omdat we daarvoor kiezen.

(uit: J. Bridges, Verlangen naar heiliging, 49-52)