Dorcas

In Joppe woonde een leerlinge, die Dorcas heette, op zijn Hebreeuws Tabitha. Gazelle betekent die naam. Ze was een alleenstaande vrouw, een weduwe misschien, waarschijnlijker is dat ze nooit getrouwd is geweest. Haar leven was dienen. Zij deed veel goeds voor anderen en gaf vaak aalmoezen (Hand 9: 36b). Vooral de weduwen hielp ze waar ze maar kon. In stilte, onopvallend. Verder blijft het stil om Dorcas! Het zijn niet haar woorden, die van het geheim van haar leven getuigen, maar haar eenvoudige christelijke levensstijl, vol liefde voor de ander.

Een gedicht van Jacqueline van der Waals brengt dit prachtig onder woorden:

Zie, ik kan niet onderhoudend praten,

niet gevat of geestig zijn,

en niet vertrouwelijk vertellen van mijzelf

en van mijn ziel….

Laat mij maar zwijgend naast u zitten,

stil verdiept in eigen werk, eigen gedachten.

Of, als u praten wilt – spreekt u maar tot mij.

Ik zal wel luisteren.

Dorcas was geen praatster. Misschien voelde ze zich wel ongemakkelijk als iemand haar vroeg: “Wat vindt jij er van Dorcas”? Ze boog zich dan nog dieper over haar naaiwerk om de kleur op haar gezicht te verbergen. Zij beschikte niet over veel woorden, maar had de gave om naald en draad te hanteren. En de armen had ze lief.

Na een kort ziekbed sterft Dorcas. De verslagenheid over haar heengaan is enorm. Haar lichaam werd gewassen en in een bovenvertrek opgebaard. Toen de gemeenteleden in Joppe hoorden dat Petrus in de buurt was, hadden ze twee mannen gestuurd met de dringende boodschap om naar Joppe te komen. Waarom Petrus moet komen wordt niet gezegd en ook het verzoek om een wonder wordt niet gedaan. Zou Petrus vermoed hebben, dat hij in Joppe iets geweldigs moest doen in opdracht van Zijn Heer? We weten het niet, maar Petrus gaat zonder aarzelen mee: 3 tot 4 uur lopen.

In Joppe aangekomen treft hij rond het opgebaarde lichaam van Dorcas vele weduwen aan. Daar staan ze: de vissersweduwen, met betraande gezichten. Allemaal waren ze wel eens door Dorcas geholpen. Ze laten Petrus de tunica’s en de mantels zien, die Dorcas had gemaakt. Dit aandoenlijke tafereel speelt zich af in een bovenzaal. Een ongebruikelijke plaats, want een bovenzaal is niet de koelste plaats van een huis. Misschien was het de plaats waar de gemeente bij elkaar kwam.

In de bijbel lees ik vaker dat een dode werd opgebaard in een bovenvertrek. Ook bij de opwekking van de jongen van de weduwe van Sarefath (1 Koningen 17: 19) en de jongen van een weduwe uit Sunem bij wie de profeet Elisa verbleef, lag de dode opgebaard in een bovenvertrek (2 Koningen 4: 10, 21). Zouden de gemeenteleden van Joppe aan deze wonderen gedacht hebben, toen ze Dorcas opbaarden en Petrus lieten halen?

Petrus stuurt al die huilende mensen uit het vertrek waar Dorcas is opgebaard weg. Dan knielt hij bij de baar en bidt. Als hij zijn gebed beëindigd heeft, zegt hij tot Dorcas: Tabitha sta op. En het wonder gebeurt: Dorcas opent haar ogen, ziet Petrus en gaat overeind zitten. Petrus neemt haar bij de hand en helpt haar overeind; toen riep hij de anderen en stelt haar levend voor hen.

Wat een wonder! Wat een geweldige Heiland hebben wij. Natuurlijk werd dit voorval in heel Joppe bekend. En velen kwamen tot geloof. Nu Jezus’ macht over de dood ook in Joppe zo zichtbaar was geworden. Dorcas was het levende bewijs, dat God omziet naar kleine mensen, die zo vaak niet in tel zijn, maar door hun daden getuigen van hun Heer.

Zo was Dorcas een getuige met naald en draad, die haar leven heeft besteed in liefde tot haar naaste.

Ds. J.F .Tanghé