‘Leid mij op een rotssteen, die mij te hoog zou zijn.’
(Psalm 61: 3b)
David bidt. David verlangt naar leiding in zijn leven. David is op zoek naar een rotssteen. De leiding waarnaar David verlangt, zou hem op die rotssteen moeten brengen. Een rotssteen staat symbool voor zekerheid. Ik moet denken aan de gelijkenis over het huis op het zand en het huis op de rots. In tegenstelling tot het huis op het zand, staat het huis op de rots: onwankelbaar vast. Geen twijfel mogelijk. Zo zeker als het maar zijn kan. Een rotssteen staat symbool voor zekerheid. Leid mij op een rotssteen . . . David verlangt naar een rotssteen. Naar een fundament. Naar grond onder de voeten. David is op zoek naar zekerheid. Wie eigenlijk niet? Een mens wil de dingen in de vingers hebben. Een mens wil grip op de dingen hebben. Een mens wil weten waar hij of zij aan toe is. Als het erop aankomt zijn er niet zo veel zekerheden… Als het erop aankomt vallen er ontzettend veel zekerheden weg . . . David denkt bij de rotssteen aan niemand minder dan God Zelf. David bidt immers in het volgende vers: ‘Want Gij zijt mij een Toevlucht geweest, een sterke Toren voor de vijand’. God is voor David als een rotssteen. God is voor David het fundament van zijn bestaan. God is voor David de grond onder zijn levenshuis. Davids levenshuis is niet op zand gebouwd. Davids levenshuis is gebouwd op de rots. Het is opvallend dat David in dit gebed juist vraagt om weer op de rotssteen geleid te worden. Er zijn blijkbaar omstandigheden in zijn leven gekomen waardoor de dingen anders zijn gegaan. Met alle gevolgen van dien . . . Opeens mist David die rotssteen. Opeens heeft David geen zekerheid meer. Opeens is David de grond onder zijn levenshuis kwijt. Het gebed van David is een eerlijk gebed. David brengt zijn onzekerheid bij God. David is niet degene die nu zelf allerlei zekerheden gaat creëren. David is ook niet degene die zijn onzekerheid gaat overschreeuwen. Zo van: ‘Niemand doet me wat!’ Ondanks het gemis van die rotssteen blijft David geloven dat God het fundament van zijn leven is. Al mist hij voor zijn gevoel dan alle zekerheid. Al lijkt het erop dat zijn levenshuis eerder op het drijfzand dan op de rotsgrond gebouwd is. Dit is het geloof op zijn best: ondanks alles vasthouden aan God. Ik denk trouwens dat dit gebed van David zeker verhoord is. Het kan niet anders of David is door leiding van hogerhand weer op de rotssteen geleid.
Na Psalm 61 komt immers Psalm 62. Luister maar:
Zeker, Hij is mijn rots en mijn heil, mijn veilige vesting; ik zal niet al te zeer wankelen (62: 3). Zeker, Hij is mijn rots en mijn heil, mijn veilige vesting; ik zal niet wankelen (62: 7). In God is mijn heil en mijn eer; mijn sterke rots, mijn toevlucht is in God (62: 8). David heeft ook mij iets te zeggen: Vertrouw op Hem te allen tijde, volk; stort uw hart uit voor Zijn aangezicht. God is voor ons een toevlucht (62: 9). Het lijkt er een beetje op dat David weet dat het ook vandaag voor kan komen dat zomaar opeens de onzekerheid in het leven toeslaat. Ik heb niets meer in de vingers . . . Ik heb geen grip meer op de dingen . . . Ik weet niet meer waar ik aan toe ben . . . David wijst mij in deze situatie de weg. David adviseert mij op zijn voorbeeld op te volgen. Om op God te vertrouwen. Om mijn hart voor Hem uit te storten. Kortom: om het gebed te bidden: Leid mij op een rotssteen die mij te hoog zou zijn. Om op deze wijze het geloof te beoefenen. Net als Jakob: Ik laat U niet gaan, tenzij Gij mij zegent. David en alle gelovigen beschikken niet over de Rotssteen… Uiteindelijk is dat maar goed ook. Gelukkig is het precies andersom: De Rotssteen beschikt over David en over alle gelovigen. Hij is de Rotssteen Wiens werk volkomen is.
ds. L.W. den Boer