Geen schuld . . .

de straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem
Jesaja 53: 5b

In gedachten neem ik u mee naar de hemelse rechtszaal. Want op de jongste dag zal daar de allergrootste rechtszaak aller tijden worden gehouden. En dat wordt een megaproces.

In gedachten zie ik de hemelse Rechter plaatsnemen op de rechterstoel.
En alle mensen zitten in het beklaagdenbankje.
Ja, als ik goed kijk, zie ik u en jou en mijzelf daar staan, want Paulus zegt in 2 Korinthe 5: 10:
‘Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden, opdat ieder vergelding ontvangt voor wat hij door middel van zijn lichaam gedaan heeft, hetzij goed, hetzij kwaad.’

Het proces kan beginnen. Het appèl nominaal wordt gehouden. De hemelse Rechter noemt mijn naam.
En de griffier overhandigt Hem het dossier, waarin mijn hele leven beschreven staat.

De aanklager krijgt het woord.
Hij leest een hele lange waslijst van zonden voor . . . al mijn boze daden, al mijn kwade gedachten en al mijn slechte gedachten passeren de revue. Aan het einde van zijn betoog formuleert de aanklager de strafeis: Hij zegt: deze verdachte is des doodsschuldig!

Ik buig beschaamd mijn hoofd, want diep in mijn hart weet ik dat ik schuldig ben, dat ik die straf verdiend heb. Ik kan het alleen maar beamen: het is terecht, als de hemelse Rechter mij ter dood veroordeelt.

Maar hoor . . . daar klinkt in de hemelse rechtszaal de stem van mijn Advocaat. Het is de stem van de Heere Jezus. Ik hef mijn hoofd weer op en ik luister aandachtig naar wat Hij zegt: Edelachtbare, ik ontken niet, dat mijn cliënt schuldig is. Integendeel: alles wat de aanklager gezegd heeft, is waar. En de eis is terecht . . .
Toch pleit Ik de verdachte vrij! Want de straf, die mijn cliënt verdiend heeft, is reeds door iemand gedragen.

En omdat niemand voor dezelfde misdaad twee keer gestraft kan worden, verzoek Ik U mijn cliënt gratie te verlenen.

Het wordt doodstil in de rechtszaal, De hemelse Rechter doet uitspraak. Hij zegt: Deze verdachte is schuldig.
Maar op grond van boek 23, hoofdstuk 53, lid 5b spreek Ik toch vrij!

Ik kan mijn oren niet geloven.
Heb ik dat goed gehoord?

Verwonderd kijk ik mijn Advocaat aan. Hij heeft er alles aan gedaan om mij vrij te pleiten. En nu, het is Hem
op grond van boek 23, hoofdstuk 53, lid 5b toch gelukt!
Ik zoek het even voor u op: Boek 23 is het boek Jesaja.
En in hoofdstuk 53 vers 5b staat: de straf, die ons de vrede aanbrengt, was op Hem!

Want aan het middelste kruis op de kruisheuvel Golgotha vindt een wonderlijke ruil plaats: Waar Jezus hangt, daar moet ik hangen. Maar Jezus neemt mijn plaats in en mijn straf over!

Mijn hart springt van vreugde op. En aan de voet van het middelste Kruis op Golgotha zing ik vanuit de grond van mijn hart met de dichter van Psalm 32 mee:

‘Welzalig is de mens, die ‘t mag gebeuren,
Dat God naar recht hem niet wil schuldig keuren,
En die in ‘t vroom en ongeveinsd gemoed;
Geen snood bedrog maar blank’ oprechtheid voedt.’

Ds. H.J. van der Veen