Getrooste vertwijfeling

Op 31 oktober 2009 was ik op de Bondsdag van de Hervormde Mannenvereniging in het Oude Kerk te Putten. Ds. Jac. Westland sprak daar over de betekenis van Luther. Uit zijn lezing neem ik het volgende over:
In 1516 schreef Luther aan één van zijn kloosterbroeders: “Hoed u ervoor ooit naar zulk een vlekkeloosheid te streven, dat u in eigen oog geen zondaar meer bent of wezen wil. Want Christus woont alleen maar onder de zondaren. Hij kwam uit de hemel, waar Hij onder de rechtvaardigen woonde, om ook onder zondaren te wonen. Bedenk Zijn liefde… u zult in Hem, door een getrooste vertwijfeling aan uzelf en aan uw werken vrede vinden.”
Getrooste vertwijfeling dat is een voor Luther karakteristieke kenschetsing van het christelijke leven. Aanvechting en strijd zijn immers het blijvend deel ervan. Het nieuwe leven, het leven uit de kracht van Christus’ opstanding blijft staan onder het voorteken van het kruis. De satan, de wereld en ons eigen vlees houden niet op ons aan te vechten. Dat heeft Luther geweten. Zijn leven lang heeft hij moeten strijden tegen de aanvechtingen van de duivel. Die doet ook niets liever dan Gods arme kinderen te overstelpen met treurigheid, wanhoop en duisternis. Sprekend is het verhaal, dat toen Luther weer eens wanhopig mismoedig was, zijn vrouw Käthe de gordijnen sloot. Luther deed immers alsof God gestorven was en dan moest er dus gerouwd worden.
Maar ook in die aanvechtingen zijn wij niet aan willekeur overgeleverd. Feitelijk is de duivel niet veel meer dan de hond van God. God gebruikt hem om ons bij de genade te houden. En die genade stelt nooit teleur. Daarom is het christelijke leven wel een getob, maar meteen ook een vrolijk getob. Die vrolijkheid hoeft immers haar geheim niet te hebben in onze vrome krachten of in positieve omstandigheden, zij heeft en houdt het in de belofte van Gods genadige gezindheid in Christus. Daarop moet en mag altijd weer teruggevallen worden.
Dat Luther in de aanvechting telkens weer hamerde op het aambeeld van vertrouwen op Gods Woord en belofte alleen, sloot overigens niet uit, dat hij ook heel nuchter en praktisch kon adviseren om je zinnen te verzetten door iets te gaan doen: een kar mest naar het land rijden, wat meer eten en drinken, of aan een aardig meisje denken. En vooral een vrolijk lied voor de Heere zingen. Luther kon soms zelfs een beetje de spot drijven met de duivel. Als die hem maar blijft aanklagen, horen wij hem zeggen: “Heilige satan, jij hebt natuurlijk nooit kwaad gedaan en jij alleen bent natuurlijk heilig hè. Ga tot God en zie dat jezelf genade krijgt.”
Het christelijke leven blijft voor Luther het teken van het kruis dragen. Dat behoedt ons voor een al te triomfantelijk christendom, waarin de overwinnende macht van Jezus garant moet staan voor een prettig en succesvol leven hier op aarde. Nee, zo gaaf en glad verloopt het allemaal niet in het leven uit Gods genade. Wonderlijke genezingen geschieden, maar blijven niet minder vaak uit. En dan je ‘kruis vrolijk dragen’ is minstens zo tot eer van God, dan Hem prijzen in een leven, waarin wij al onze wensen vervuld zien. Dat kruis vrolijk dragen, dat wil Luther ons persé leren.
Wij kunnen ook zwaarwichtig doen over onze geloofsstrijd. Ernst en zwaarmoedigheid krijgen dan het aureool van ware vroomheid. Het gebogen hoofd en de plooi van ernst in het gelaat, dreigen dan kenmerk van het ware te worden. Luther hecht er geen enkele waarde aan. Alle waarde is van Christus en Zijn volbrachte werk. Wie het daarvan alleen verwacht mag frank en vrij in het leven staan. Of zoals de Heidelbergse Catechismus belijdt, koninklijk strijden tegen de duivel en zijn ganse rijk. Er is voor vrolijkheid in het christelijke leven reden te over.
Immers zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?

Ds. H.J. van der Veen