Gods goedertierenheid

Het is even na zonsondergang. De sabbat is afgelopen. Twee vrienden ontmoeten elkaar. Het is in een café in Ben Yehudastreet in Jeruzalem. Ze bestellen allebei een Macabi. Als de vrienden even later het glas heffen, klinkt uit hun beide monden het “Lechaïm”. Ze drinken “op het leven”. Dat in Israël op het leven geproost wordt, is niet zo vreemd. Er is een lange traditie, waarin het leven hoog wordt aangeslagen. De Psalmen staan er vol van. Telkens weer is er de bede of de Heer wil redden van de dood. Hierbij maakt het niet uit of dit een gevolg is van ziekte, hongersnood of dat vijanden het leven proberen te nemen. De vraag om het leven wordt aan God gesteld met het argument, dat het stof Hem niet kan loven. In alles zien we in de Psalmen het grote verlangen naar het leven. Er is geen voordeel in het sterven en daarom: Heer, geef mij leven. In Psalm 63 vers 4 zegt David iets anders:

Uw goedertierenheid is beter dan het leven.

Een verrassende uitspraak voor iemand uit een cultuur waarin het leven hoog aangeschreven staat. Reden genoeg om zijn opvatting over God en het leven nader te bekijken. Hij waardeert de goedertierenheid van God nog hoger dan het leven. Zijn gezondheid is niet het allerbelangrijkste, zijn leven is zelfs niet het allerbelangrijkste. Het allerbelangrijkste is de goedertierenheid van God. Nu is dat een wat moeilijk woord, ‘goedertierenheid’. Het betekent: iemand is volkomen loyaal aan zijn partner. Als de nood aan de man komt, schiet hij te hulp. Hij komt altijd voor hem op. Zo laat hij zich als volkomen solidair kennen. Dat blijft niet maar bij een intentie, maar wordt metterdaad bewezen. God heeft een verbond met zijn volk Israël gesloten. De HEER is een bijzondere relatie met de gezalfde koning David aangegaan. Hij heeft zich verbonden met zijn gezalfden, de christenen. In de doop zijn wij opgenomen in het verbond met God. We mogen delen in zijn gunst. Wij zijn Gods gunstgenoten. Wij mogen nu een beroep doen op zijn loyaliteit, zijn solidariteit, zijn daadwerkelijke inzet voor ons. David heeft dat ervaren in zijn leven. Hij heeft steeds het beste eten en drinken ontvangen. Hij weet zich geholpen in de moeiten van het bestaan die hem nu zo beknellen. Hij kent de geborgenheid onder de schaduw van de vleugels van God, weet zich geborgen in de goddelijke verzoening van zijn schuld. Hij kent zijn houvast in leven en in sterven. Vanwege Gods goedertierenheid kan David jubelen. Omdat Hij de HEER heeft leren kennen als de ‘goedertierene’, is er het intense verlangen naar Hem: ‘U zoek ik, mijn ziel dorst naar U, mijn vlees smacht naar U’. Als dat zo is bij een gunstgenoot van God, bij een gezalfde, een christen, dan wil hij niets liever dan in het heiligdom van God zijn en daar doen wat David deed, instemmen met de lofprijzing: ‘Mijn lippen zullen U roemen, ik wil U prijzen mijn leven lang, in uw Naam mijn handen opheffen’. Ook al zou alles wegvallen, de HEER blijft. Van grotere waarde dan het genieten van (het goede van) het leven is de goedertierenheid van de HEER. Wat een troost. De goedertierenheid van de Heer blijft in leven en in sterven, van nu aan tot in eeuwigheid.

Willem Barnard heeft dat schitterend verwoord in Gezang 223:

De aarde is vervuld 
van goedertierenheid, 
van goddelijk geduld 
en goddelijk beleid. 

Gods goedheid is te groot 
voor het geluk alleen, 
zij gaat in alle nood 
door heel het leven heen.

G.J. Mink