Is het u wel eens opgevallen dat buitenkerkelijke mensen heel openhartig over de hemel spreken? Mij overkomt dat regelmatig, bijvoorbeeld rond een begrafenis. Het valt mij tijdens die gesprekken op, dat mensen die niet naar de kerk gaan en evenmin in de Bijbel lezen, heel vrijmoedig durven zeggen: ‘Ja hoor, moeder is in de hemel en zij houdt vandaar een oogje in het zeil…’ Het trof mij dat een sportcommentator, na afloop van de Johan Cruijff herdenking in de Arena in Amsterdam, zei: ‘En Cruijff zag dat het goed was….’ Toen ik dat hoorde, schrok ik. Ik vond de woorden bijna godslasterlijk. Maar wat zegt de Bijbel daar nu van? Is er herkenning in de hemel? Kom ik in de hemel mijn vader en moeder tegen? Ontmoet ik daar mijn kinderen en kleinkinderen? Zal ik daar Abraham, Izak en Jacob of Augustinus, Luther of Calvijn, Amy Winehouse, André Hazes of Johan Cruijff tegen komen?
De sadduceeën leggen de Heere Jezus in Lukas 16: 27-40 een kwestie voor: ‘Er waren eens zeven broers. En de eerste nam een vrouw en stierf kinderloos. Toen nam de tweede de vrouw en ook hij stierf kinderloos. Ook de derde nam haar en evenzo alle zeven. Zij lieten geen van allen kinderen na en zijn gestorven. En ten slotte stierf na allen ook de vrouw.’ De vraag aan de Heere Jezus is nu: ‘In de opstanding nu, van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn? Want die zeven hebben haar tot vrouw gehad.’ De Heere Jezus antwoordt hun echter: ‘De kinderen van deze wereld trouwen en worden ten huwelijk gegeven, maar zij die het waard geacht zijn die toekomstige wereld te verkrijgen, en de opstanding uit de doden, zullen niet trouwen en ook niet ten huwelijk gegeven worden.’ De Heere Jezus zegt dat huwelijk en gezin in de hemel tot het verleden behoren. In de hemel zijn de gelovigen geen kinderen van hun ouders, maar kinderen van God. In de hemel leven de gelovigen niet als broer en zus, maar als broeders en zusters in de Heere. In de hemel leven de gelovigen niet als vrienden van elkaar, maar als vrienden van de hemelse Bruidegom. Bovendien is het mij opgevallen dat de discipelen na Pasen regelmatig zeggen dat zij de Heere Jezus niet herkennen (Lukas 24: 16 en 31). Ik denk dat er twee dingen zijn, die veel belangrijker zijn dan het antwoord op de vraag: ‘Zullen wij elkaar in de hemel herkennen?’
1. Wat maakt de hemel nu eigenlijk tot hemel?
Luther zei: ‘Ik ben liever met Jezus in de hel, dan zonder Jezus in de hemel.’ Luther heeft hier een punt: de aanwezigheid van de Heere Jezus maakt de hemel tot hemel, want de hemel is de plaats waar God woont en troont. De grote vraag is dus niet of ik mijn man of vrouw zal herkennen, maar of ik de Heere Jezus zal herkennen.
2. Kom ik eigenlijk zelf wel in de hemel?
Ja, wat heb ik eraan als anderen in de hemel komen, terwijl ik aan het einde van mijn leven voor een dichte deur sta?! Topprioriteit in mijn leven dient te zijn: ‘Zoek de Heere en leef!’ Want zonder het geloof in de Heere Jezus kom ik niet in de hemel (Johannes 14: 6).
Tot slot nog een advies van Dr. Noordmans. Hij zegt ergens: ‘Wij kunnen ons beter druk maken over de vraag of wij elkaar nù wel kennen. Kennen in de diepe en Bijbelse zin van het woord: elkaar door en door kennen, van harte, met elkaar verbonden zijn, samen kunnen delen van de diepe geheimen van ons hart.’
H.J. van der Veen