‘De HEER van de hemelse machten is met ons, onze burcht is de God van Jakob.’
Psalm 46: 8
Psalm 46 blijkt in de geschiedenis steeds te inspireren. Vooral in momenten van grote nood komen de woorden die als een refrein klinken, naar boven. Zo werd het refrein uit de psalm door Maarten Luther in de zestiende eeuw bewerkt tot ‘een vaste burcht is onze God’. Dit Lutherlied is in de loop van de tijd wat in onmin geraakt.
De psalm begint met een uiting van vertrouwen. De psalmist vertrouwt zich onvoorwaardelijk toe aan de Here God. Hij weet maar al te goed dat het leven vol is van allerlei bedreigingen. Hij verwoordt zijn angsten, wanneer hij zingt over de aarde die wankelt en over de bergen die zich in de zee storten. Hij zingt over de watervloed die kolkt en kookt, over hoge golven die de bergen doen beven. In de geschiedenis van het volk Israël heeft het geregeld gekolkt: de periode van de slavernij in Egypte en de ballingschap in Babel waren zulke perioden. De psalmist verwoordt dat de aarde weliswaar vast lijkt te staan, maar in werkelijkheid op losse schroeven staat. Zo zijn er momenten in ons bestaan, waarin we tot onze schrik ervaren dat heel ons leven kwetsbaar is, en in feite zomaar kan instorten. Maar de dichter spreekt tegelijkertijd uit, dat hij schuilt bij God, dat de Here God de betrouwbare hulp in de nood is!
Wanneer de psalmist verder gaat, kijkt hij niet alleen terug naar het verleden, toen de Here God heeft laten merken dat Hij betrouwbaar was, bij wie de dichter zich veilig en geborgen mocht weten, maar kijkt hij ook naar de toekomst, naar de stad van God, met een rivier van levend water en God in het midden van de stad. Het gaat om het Koninkrijk van God, waar de psalmist naar verlangt. Als gemeente van Jezus Christus zien wij uit naar deze stad, het nieuwe Jeruzalem, dat neerdaalt vanuit de hemel, wanneer de Here Jezus Christus wederkomt. Het is de stad van de vrede, waar geen rouw en tranen meer zijn, waar God alles in allen zal zijn, waar geen vernietigende watervloed meer is en bergen niet langer wankelen.
Deze God van Israël, de Vader van de Here Jezus Christus, doet verbijsterende dingen op de aarde. Deze God bant oorlogen uit, verbreekt de bogen, verbrijzelt de lansen, verbrandt de strijdwagens in het vuur. God spant een heilige oorlog aan tegen de oorlog! De oplossing voor alle oorlogen ligt in vers 11, wanneer we luisteren naar de woorden ‘staak de strijd en erken dat ik God ben, verheven boven de volken, verheven boven de aarde.’ God nodigt ons hartelijk uit om dit woord in de praktijk te brengen. Door de Heilige Geest wordt dit woord soms ook al werkelijkheid: wanneer de strijd daadwerkelijk wordt gestaakt, en wordt gezocht naar vrede en verzoening.
Bij deze God van Israël weet de dichter zich veilig zoals je jezelf veilig kunt weten in een burcht. Als gemeente van Jezus Christus lezen we deze woorden in het perspectief van Jezus Christus. Ons leven wordt bedreigd door talloze machten. In Romeinen 8 worden deze duivelse krachten genoemd, machten die ons leven naar beneden trekken. Luther bedoelde waarschijnlijk ook deze macht: de macht van de satan, die ‘de vorst van het kwaad is, de aartsvijand van Jezus Christus’. Maar ondanks alle machten en krachten die ons leven bedreigen, mogen wij ons veilig en geborgen weten in de Here Jezus Christus. Hij is een toren van kracht! Dwars door het lijden en de dood heen zal Hij ons thuisbrengen!
Terwijl het hele bestaan op losse schroeven staat, en de golven op ons leven en onze wereld inbeuken, mogen we ons geborgen weten bij God, die in Jezus Christus met ons is.
Mijn schuilplaats, mijn trooster, veilige toren van kracht,
adem en stem, al wat ik ben, brengen U voortdurend eer.
J.W. Sparreboom