‘Zoals U Mij in de wereld gezonden hebt, heb Ik ook hen in de wereld gezonden’ (Joh. 17: 18).
Hoeveel hebben wij met zending en evangelisatie?
Of zou je moeten vragen: hoeveel hebben we met de grote Zender?
Heel vaak lezen we in het evangelie naar Johannes van de Vader die Zijn Zoon in deze wereld gezonden heeft. Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou veroordelen, maar opdat de wereld door Hem zou behouden worden (3: 17). De Geest van God opent oog en hart voor de Gezondene. In het hogepriesterlijk gebed zegt Christus: en zij hebben daadwerkelijk erkend dat Ik van U uitgegaan ben en hebben geloofd dat U Mij gezonden hebt (17: 8). In de Zoon komt Gód in deze wereld. Wat de Zoon op aarde doet, is het werk van de Váder. Kortom: bij zending draait alles om de Vader en de Zoon, om wie Zij zijn, wat Zij doen, wat Zij zeggen. Dat heeft z’n uitwerking. De machtige liefde van de Zender en de Gezondene brengen het hart in beweging. Zo wordt iemand opnieuw geboren en komt in de machtige liefdesstroom van God te staan. Zo komt er liefde tot God en liefde tot het verlorene.
Na de opstanding verschijnt Christus aan de tien discipelen (20: 19-22). Wat zegt Hij dan? Vrede zij u! Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. De apostelen zijn op deze manier in het bijzonder gezondenen. Via hen worden wij geroepen en gezonden. Maar hoe moet je gaan? De wereld keert zich tegen God en tegen Zijn Gezondene. Je eigen hart heeft ook zo zijn weerbarstigheden. Maar Christus blaast op Zijn discipelen en zegt: Ontvang de Heilige Geest. Klein Pinksteren! De Geest zal vrijmoedigheid geven en de wereld overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. Zending blijkt het werk van de Vader én van de Zoon én van de Heilige Geest: het werk van de Drieënige God. Is het verstandig om dit te benadrukken? Als zending Gods werk is, zien wij het misschien niet meer echt als een opdracht en laten het erbij zitten… Het tegendeel is waar. Wie oog krijgt voor de grote Zender en Zijn werk, wordt in beweging gebracht om het evangelie te delen. En dan heb je juist reden om te bidden voor en mee te leven met hen die uitgezonden zijn. Want het gaat om het werk van Gód. Zending komt voort uit het hart van de Drieënige God. Een gemeente kan daarom geen levende gemeente zijn wanneer ze geen hart heeft voor zending en evangelisatie. Dan kent ze Gods hart niet en staat ze niet in de grote liefdesstroom van God. Zending en evangelisatie zijn graadmeters voor het geestelijk leven. Hoe staan wij er als gemeente voor? U, jij en ik? De dichter van Psalm 139 bidt: Doorgrond m’en ken mijn hart, o HEER! (…) Beproef m’en zie of mijn gemoed, iets kwaads iets onbehoorlijks voedt. Woorden van verootmoediging om mee te bidden. Maar bij die woorden stopt het niet. En doe mij toch met vaste schreden, de weg ter zaligheid betreden. Geroepen tot een goede en nieuwe weg die te ontvangen is uit de handen van de Vader, bij het kruis van de Zoon, door de kracht van de Heilige Geest. Tot Zijn eer en de naaste tot zegen.
S.J. Verheij