Nu we de Menorah deze weken in de prekenserie zo’n prominente plek geven, moeten we eigenlijk ook iets weten over het lied van de Menorah. Ik bedoel: Psalm 67.
De Heere Jezus noemt de ‘zeven gemeenten’ uit Openbaring stuk voor stuk kandelaren. ‘Het geheimenis is (…): de zeven kandelaren zijn de zeven gemeenten’ (Openbaring 2: 20). Die kandelaar kennen we uit de oude tabernakel van Israël. Daar liep de priester dagelijks rond om de grote kandelaar te keuren. Om te zien of de lamp nog brandt. In de tempel van Salomo schijnen zelfs wel 10 Menorahs gestaan te hebben.
Bijzondere opbouw
Maar we komen de kandelaar nog een keer tegen. Daar moeten we wel even naar op zoek. We vinden hem in het boek Psalmen, om precies te zijn, in de 67e.
Op het eerste gezicht lees je daar over heen. En eigenlijk moet je je Bijbel opslaan om de Menorah erin te ontdekken. Kijk maar:
- Vers 2: twee regels
- Vers 3: twee regels
- Vers 4: twee regels
- Vers 5: drie regels
- Vers 6: twee regels
- Vers 7: twee regels
- Vers 8: twee regels
Opeens zie je het. Ontvouwt zich daar in dit lied een zevenarmige kandelaar: 3 aan de ene zijde, 3 aan de andere zijde, en in het midden een extra stevige.
Correctie
Het mooie is dat dit lied meteen een mogelijk misverstand corrigeert. Want voor we het weten, sporen we elkaar aan om lichtdragers te zijn. Om als gemeente een lichtend licht te zijn. Om onze kandelaar niet onder een korenmaat te verbergen. En hoe goed bedoeld ook, we maken dan wel een fout: Wij ‘maken’ geen licht.
Psalm 67 valt met de deur in huis: ‘God zij ons genadig en zegene ons; Hij doe Zijn aangezicht over ons lichten’ (vers 2). Slechts dankzij het licht van de grote Priester, de Heere Jezus, kan de gemeente een kandelaar zijn.
En dan zingen
Voor sommigen klinkt zelfs dat hoog gegrepen. Ik, een licht? Met mijn inktdonkere bestaan waarin zonde en dood zo vaak het laatste woord hebben? Toch zegt de Koning van de kerk het: Efeze, Smyrna, Pergamus, Sliedrecht: Jullie zijn een kandelaar, omdat Mijn aangezicht over jullie licht.
Dat klinkt hoog. En toch geloof ik dat het waar is. Om Christus’ wil. Hoe? Door als verloren mensen ons donkere zondaarsbestaan open te leggen voor de Heere. En dan gaan zingen: het lied van de Menorah.
D’ algoede God zij ons genadig,
En zegen’ ons met overvloed;
Hij doe Zijn aangezicht gestadig
Ons lichten, en Hij zij ons goed.