“Het geloof nu is een vaste grond van de dingen, die men hoopt en een bewijs van de zaken, die men niet ziet.”
Hebr. 11:1
We moeten niet denken dat het christelijk geloof enkel en alleen een kennis van God of een begrijpen van de Schrift is, dat in onze hersenen rond dwaalt zonder het hart te raken: zoals dat gewoonlijk gaat met de opvatting die we over dingen hebben op grond van één of andere geloofwaardige reden.
Maar het geloof is een vast en zeker vertrouwen van het hart, waardoor wij zeker zijn van de barmhartigheid van God die ons door het Evangelie beloofd is.
Want zoals de definitie van het geloof afgeleid moet worden uit de woorden van de belofte, zo moet het geloof op dat fundament steunen. Als dat fundament wordt weggenomen zal het geloof onmiddellijk te gronde gaan en verdwijnen. Maar wanneer de Heere ons Zijn barmhartigheid door Zijn evangelische belofte aanbiedt en wij vast en zonder enige aarzeling vertrouwen op Hem Die de belofte geeft, nemen wij Zijn Woord aan door het geloof.
Dit staat zo ook in Hebr. 11:1 waar de apostel leert dat het geloof de grond is van de dingen die men hoopt en een bewijs van de zaken, die men niet ziet. Hij verstaat er immers een vast en zeker bezit onder van wat door God beloofd is en een bewijs van de dingen die we niet zien, namelijk het eeuwige leven.
Daarom vestigen we onze hoop door het vertrouwen op Gods goedheid die ons door het Evangelie is geopenbaard. Alle beloften zijn in Christus bevestigd en zijn in Hem vervuld en Hij is het eeuwige voorwerp van het geloof, waarin we alle rijkdommen van Gods barmhartigheid aanschouwen.
Alleen door op Christus te zien kunnen we weten wat we door het geloof ontvangen. Hij is door de Vader gegeven, opdat we in Hem het eeuwige leven ontvangen. De Heere Jezus zegt het Zelf: “een ieder, die in Mij gelooft zal niet sterven in der eeuwigheid” (Joh. 11:26). Maar daarvoor moeten wij, die door de zonden bevlekt zijn, gereinigd worden door Hem, want niets wat bevlekt is zal in het Koninkrijk Gods binnengaan. Dus moeten we deelhebben aan Hem opdat we door Zijn gerechtigheid voor rechtvaardig gerekend worden voor Gods troon.
Zo worden we ontdaan van onze eigen gerechtigheid en worden we bekleed met de gerechtigheid van Christus. In één woord kunnen we deze gerechtigheid de vergeving van de zonden noemen. En aan wie de zonden vergeven zijn, die is geheiligd door Gods Geest om Hem ter ere te leven.
Johannes Calvijn