En zij zeiden tegen de bergen en de rotsen: Val op ons en verberg ons voor het aangezicht van Hem Die op de troon zit, en voor de toorn van het Lam. Want de grote dag van Zijn toorn is aangebroken en wie kan dan staande blijven? (Openbaring 6: 16-17).
‘Zondaren in de hand van een toornend God’. Dat was de titel van een preek die Jonathan Edwards eens gehouden heeft. De zegen op die prediking was groot. Die titel raakt aan de tekstwoorden uit Openbaring 6. Deze huiveringwekkende woorden klinken immers uit de mond van zondaren. Zondaren van allerlei slag en snit: De koningen van de aarde, de groten, de rijken, de oversten over duizend, de machtigen en alle slaven en vrije mensen (Openbaring 6: 15). Ze zijn van één ding diep overtuigd: van de werkelijkheid van de toorn van het Lam. Ik moet denken aan een psalmvers:
Uw sterke hand zal onverwacht
al Uwe haters vinden.
Uw wraak zal hen verslinden,
Uw rechterhand zal eens met kracht
vernielen en verslaan
hen, die Uw rijk weerstaan.
Voor die zondaren van allerlei slag en snit staat dit als een paal boven water. Dat is voor mij vandaag anders. Die grote dag van de toorn van het Lam is immers nog niet aangebroken. Ik leef nog in het heden van de genade. En toch… Die huiveringwekkende woorden schudden me wakker. Ook het Lam kan toornen. Ik zou het zomaar vergeten. Ook met het oog hierop geldt: ‘Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien’.
Zondag wordt het Heilig Avondmaal gevierd. Op het eerste gehoor past het helemaal niet bij elkaar. Aan de ene kant het Heilig Avondmaal en aan de andere kant die huiveringwekkende woorden. Een onoverbrugbare kloof doemt op. Ondertussen word ik gaandeweg gedrongen om mijn zonden en vervloeking te bedenken voor Gods aangezicht. Of – om met de tekst te spreken – voor het aangezicht van Hem Die op de troon zit. De Heilige Geest stimuleert me om te bidden om ontdekkend licht over datgene waarover het Lam toornt: over mijn zonden. En dan nog iets: er komt nog een psalmvers bij me boven: ‘Kus de Zoon, opdat Hij niet toornig wordt en u onderweg omkomt, wanneer Zijn toorn slechts even ontbrandt. Welzalig allen die tot Hem de toevlucht nemen!’ (Psalm 2: 12). De grote dag van de toorn van het Lam is aanstaande. Het is echter nog niet zover. Vijanden worden met God verzoend. Toen en nu. Tot mijn grote verwondering. Zonder kus gaat het echter niet. Dat betekent maar één ding: Omkomen. Wat een wonder dat ik zondag Avondmaal mag vieren. Ik ben in mezelf niet beter dan die zich verbergende mensenmassa. De liefde van het Lam is me echter te sterk geworden. Ik mocht de toevlucht nemen tot Hem. Tenslotte: die huiveringwekkende woorden doen me meer dan ooit beseffen dat het Lam de zonde haat. Ik word zodoende gedrongen om mijn zonden te haten en te ontvluchten. Bij brood en beker besef ik dat mijn zonden het bloed van het Lam gekost hebben. Ik word gedrongen tot bekering en heiliging van mijn leven.
Op het eerste gehoor past het helemaal niet bij elkaar. Aan de ene kant het Heilig Avondmaal en aan de andere kant die huiveringwekkende woorden. En toch: de genade van God licht des te meer op tegen een inktzwarte achtergrond. ‘Zondaren in de hand van een toornend God’. Dat was de titel van een preek die Jonathan Edwards eens gehouden heeft. De zegen op de prediking was groot. Een zegenrijke Avondmaalszondag gewenst!
ds. L.W. den Boer