‘Ik ben de Deur voor de schapen’ (Johannes 10: 7b).
Lezen: Johannes 10: 1-15
Voordat Jezus Zich de goede Herder noemt, vergelijkt Hij Zich in deze gelijkenis met een deur: de deur van een schaapskooi. En dan moeten we niet denken aan een deur, zoals wij die kennen in onze woningen. Geen buitendeur of een voor- of achterdeur, die op scharnieren draait.
Een schaapskooi was toen niet meer dan een ommuurde ruimte in het open veld.
Een opening in de muur verschafte toegang tot die ruimte, waarin ’s nachts meer dan één kudde verbleef. Deze opening wordt in deze gelijkenis de deur genoemd. In deze opening ging de deurwachter of de herder zelf liggen slapen. Zodat ieder, die in de stal wilde komen, langs deze deurwachter moest. Als er een herder komt, wordt deze door de deurwachter herkend en krijgt hij toegang. De schapen herkennen de stem van hun eigen herder en ze volgen hem naar buiten. Want wie van elders inklimt, zegt Jezus, over de muur heen, heeft geen goede bedoelingen: het is een dief of een rover (vers 1). Dat zijn zij, die denken te zien, maar nochtans blind zijn, zoals we dat lezen in het vorige hoofdstuk. Jezus ontmaskert de Farizeeën, die vragen: zijn wij dan ook blind (Johannes 9: 40). Als antwoord op die vraag vertelt Jezus deze gelijkenis over de schaapskooi, de deur en de goede herder.
Ik ben de Deur, zegt Jezus. Daarmee wil Hij zeggen: er is maar één toegang tot de Vader. En om het beeld nog duidelijker te maken verschuift Hij het naar de Herder Zelf: Ik ben de goede Herder. De Herder, die de Deur vormt. Ik ben de Deur: daardoor is toegang te verkrijgen. En het is niet onduidelijk, waartoe deze Deur leidt. Jezus zei: Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven; niemand komt tot de Vader dan door Mij (Johannes 14: 6). Dat is ondertussen geen beperking. Integendeel. Dat opent juist de weg.
Door deze Deur, die niet gesloten is.
Aan de gemeente van Filadelfia schrijft Jezus: Ik heb een geopende deur voor u gegeven en niemand kan die sluiten (Openbaring 3: 8). Want als Hij sluit, kan niemand openen en als Hij opent kan niemand sluiten (Openbaring 3: 7). En nu wijst Jezus op Zichzelf:
Ik ben de Deur. En Hij nodigt vermoeiden en belasten om te komen en binnen te gaan. Om rust te vinden (Mattheüs 11: 28).
Is uw leven vastgelopen? Liep de weg soms dood? Is er geen opening te zien? Ik ben de Deur. Hier gloort de hoop voor allen, die de weg naar de hemel toegesloten vonden. Deze Deur is het middel, is de Middelaar. Voor de schapen die de Herder kennen.
Zijn stem herkennen: de deurwachter doet open, voor de herder en voor de schapen. Hoor: de Herder roept ze bij naam. Hij kent ze en deze schapen kennen de stem van de Herder. Wederzijdse herkenning. Geen gesloten deur meer: maar opening om in te gaan en uit te gaan en weide te vinden. Grazige weiden van het Woord. Hij voert mij zachtjes aan zeer stille wateren. Ook te midden van de schaduwen van de dood (Psalm 23). Ook voor hen, die onbedacht hun herder hebben verloren (Psalm 119: 88). Zo is Hij Herder. De HEERE is mijn Herder. En dan ontbreekt mij niets meer. In Hem hebben we alles wat nodig is voor de tijd en voor de eeuwigheid. Met Hem kunnen we de tijd door en de tijd uit.
De God des heils wil mij ten Herder wezen.
‘k Heb geen gebrek, ‘k heb geen gevaar te vrezen.
Ds. W.C. Meeuse