Kom maar op…!

2 Samuel 2: 22: Deze vier…

Wie verlangt er niet naar het einde van de pandemie? Al die narigheid die ons land treft. Je kunt het soms zo zat zijn. Ook Israël heeft het helemaal gehad! Het verlangen naar het einde van die voortdurende dreiging die boven hun hoofd hangt. Goliath is zijn naam. Alleen de betekenis van zijn naam is al veelzeggend: zonder bescherming. Goliath met zijn grote mond. Boegbeeld van het Filistijnse leger. Iedere dag paradeert hij tussen de vijandelijke linies door en daagt iedereen uit tot een tweegevecht. Jan en alleman neemt hij op de korrel: kom maar op…als je durft! Want jullie durven niet, hè? Stelletje angsthazen!

Zo’n Goliath zie je écht niet over het hoofd, hóór. Zoveel verbaal geweld. Hij is het gesprek van de dag. Met zo’n ruige jongen ga je in de regel ook geen kopje thee drinken. Het liefst houd je gepaste afstand. Iedereen voelt dat ook wel op zijn klompen aan. Ga niet in op dat geschreeuw van die bullebak. Kom niet te dichtbij! Houd afstand! Want één stap te veel en je bent de pineut. Het is natuurlijk een geweldige opsteker voor het volk Israël dat deze vijand uiteindelijk sneuvelt in de strijd. Niet geveld vanwege een virus, maar door een snotneus van een David. Een kiezelsteentje van hem en pats, Goliath ligt uitgeteld op de grond.

Einde oefening. Het brute geweld is definitief gestopt. Geen speld tussen te krijgen..toch?Wat schetst onze verbazing! In 2 Samuel 21 duikt opnieuw dezelfde vijand op. De uitleg levert wel wat hoofdbrekens op, maar de geest van Goliath blijkt nog springlevend te zijn. We lezen over vijanden die een overeenkomstige afmeting hebben en dezelfde geavanceerde wapenrusting. Ook de afkomst en het gehoon zijn identiek aan het gebeuren met Goliath. Onwillekeurig denk je al snel aan een soort mutatie van kwade machten. Je denkt de vijand te hebben verslagen, maar dan duiken er plotsklaps vier gevaarlijke varianten op (2 Samuel 21: 22). David is op voorhand al uitgeput, zo lezen we. De schrijver van de Kronieken duidt één van deze vijanden zelfs aan als de broer van Goliath. Een broer met de grappige naam Lachmi. Die was er kennelijk al bij toen David Goliath versloeg.

Hoe het ook zij, het kan niet anders of onder de Filistijnen bestond er een soort familie van krachtpatsers. Het bestaan van de vier vechtjassen laat zien dat de vijand nog steeds rondwaart, ook al heeft de vijand de genadeklap gekregen. Dat is toch wel iets om rekening mee te houden. Dat de kwade machten zich nog dagelijks manifesteren en ook heel goed angst en paniek weten te zaaien. En als er ook iets zeer besmettelijk is, dan is het wel angst.

En toch laten we ons niet uit het veld slaan. Of het nu domme krachten zijn of vijanden die subtiel terrein winnen. We hebben immers weet van David en Davids Grote Zoon. Christus die overwonnen heeft en onze angsten kent. Die kleine David doet uitgerekend vijf stenen in zijn tas, één voor Goliath en vier anderen. Ja, misschien zijn die wel (symbolisch) bestemd voor dat boze viertal. Hij is in ieder geval goed voorbereid op de toekomst. Hij treedt de vijand tegemoet. Hij zegt niet: Goliath is zo groot, ik ga hem uit de weg. Maar hij zegt: Goliath is zó groot, mijn steen kan niet missen.

En zo is het, want wie met Davids Zoon leeft, mist geen doel!

Theo den Braanker