Doe mij dankbaar en gezond
opstaan in de morgenstond;
als ‘k mijn ogen opendoe
lach’ Uw zon mij vriend’lijk toe!
Dit is het vijfde couplet van het kindergebed voor het slapen gaan. De meeste van de lezers van het Kerkblad hebben het vanaf hun kindertijd gehoord, geoefend, gebeden.
In de eerste plaats bidden we of de Heer de wacht over ons leven wil houden als we gaan slapen. Vervolgens vragen we Hem of Hij onze schuld wil vergeven. Niets van de bijna afgeronde dag mag ons immers in de toekomst opbreken. Maar we beseffen wel dat echt bidden niet alleen op onszelf betrekking mag hebben. Ook anderen komen in het vizier. De voorbede is een essentieel onderdeel van ons gebed. We leren de kinderen bidden voor onszelf als ouders, voor hun vriendjes, voor de meesters en juffen.
Speciaal worden de arme kinderen en de zieke mensen genoemd.
Nu keren we terug naar onszelf. Vooral ook gericht op de toekomst, de dag van morgen. Die dag zal, volgens de Here Jezus, zijn eigen zorgen hebben (Mat. 6:34). Ook zijn eigen kwaad kennen. En toch leren we het kind vragen om primair dankbaar te zijn. Als we de diverse brieven van Paulus lezen, blijkt dat hij telkens dezelfde opzet heeft. Na een zegenspreuk komt er eerst dankzegging aan God voor alles wat de gemeente gekregen heeft en wat hij zelf ontvangen heeft. Ook al zijn er zorgpunten die hij verderop niet onbenoemd zal laten, hij begint met dankzegging.
Het woord ‘danken’ in het Nieuwe Testament is ‘eu-charisteo’. Letterlijk betekent dit: ‘goede genade zeggen’. Het is een woord waarin verwondering doorklinkt, verwondering over de goedheid van de Heer.
Wat is het mooi om zo de dag te beginnen. Dan brengen we Paulus’ woord in praktijk: ‘Dank God, die uw Vader is, altijd voor alles in de naam van onze Heer Jezus Christus’ (Ef. 5:20).
Dankbaarheid spreekt niet vanzelf. Die moet ingeoefend worden. Het beste van jongs af aan.
Pas hierna leert het kind vragen om ‘gezondheid’. Je gezondheid, hoe belangrijk ook, is dus niet het allerbelangrijkste. De genade van God gaat voorop. Dat is wel weer een leermoment, zeker in deze bijzondere tijd. We zijn zo bezig met gezond zijn en gezond blijven. Maar gezond zal niemand van ons blijven, tenzij de Heer binnenkort terugkeert. Hierop hopen we, hiernaar verlangen we, maar we weten het niet. En als Hij nog even wegblijft, dan zal onze gezondheid vergaan. Maar Gods genade niet!
We gaan slapen. We doen ons avondgebed. We vragen de Heer morgen onze ogen weer open te doen. Het zal een dag zijn die zijn eigen zorgen kent. Maar die zorgen kunnen we aan. Waarom? Waardoor? Omdat Gods zon weer opgaat. Letterlijk bedoeld. Maar ook geestelijk. Maleachi profeteerde: ‘Voor jullie die ontzag voor Mijn Naam hebben zal de Zon van de gerechtigheid opgaan’ (Mal. 3:20). Een subtiele verwijzing naar de Messias, onze Here Jezus Christus. Zijn ‘vriend’lijk aangezicht, geeft vrolijkheid en licht’, om de woorden van de berijmde psalm aan te halen. Daardoor kunnen we de dag, het leven aan.
Als we zo voor en met het kind gebeden hebben, kunnen we rustig ‘Amen’ zeggen.