Luther over de ‘drie stukken’ (1520)

Naar aanleiding van 450 jaar Heidelbergse Catechismus (1563-2013)

Het is niet zonder bijzondere ordening van Godswege gebeurd dat er voor de eenvoudige christenen, die de Schrift niet kunnen lezen, ingesteld is om de Tien Geboden, Het Geloof (= de Apostolische Geloofsbelijdenis) en het Onze Vader te leren en te kennen. In deze drie stukken is voorwaar alles wat in de Schrift staat – en wat altijd gepredikt kan worden, ook alles wat een christen nodig is te weten – grondig en overvloedig begrepen. Dit is in zulke korte en eenvoudige woorden samengevat, dat niemand zich kan beklagen of verontschuldigen dat hetgeen hem nodig is tot zaligheid, teveel zou zijn, of te moeilijk is om te onthouden. Want drie dingen (stukken) zijn een mens nodig te weten opdat hij zalig zal worden. Het eerste is, dat hij weet wat hij doen en laten moet. Het tweede, wanneer hij nu ziet dat hij het niet doen of laten kan uit eigen krachten; dat hij dan weet, waar hij het halen, zoeken en vinden moet, waardoor hij het [wel] doen en laten kan. Het derde is, dat hij weet hoe hij het zoeken en vinden zal. Zoals het (in de eerste plaats) een zieke vooral nodig is, dat hij weet waarin zijn ziekte bestaat, wat hij kan of niet kan doen of laten. Daarna [in de tweede plaats], is het nodig dat hij weet, waar het geneesmiddel is dat hem ertoe helpt, dat hij doen en laten kan, wat een gezond mens doet en laat. In de derde plaats, moet hij (wat hem nodig is), begeren, zoeken en vinden of laten brengen.
Op deze manier, leren (in de eerste plaats) de geboden de mens zijn ziekte kennen, zodat hij ziet en ondervindt, wat hij doen en niet doen, laten en niet laten moet en zichzelf erkent een zondig en verdorven mens te zijn. Daarna (in de tweede plaats) houdt Het Geloof hem voor en leert het hem, waar hij het geneesmiddel, namelijk de genade, halen moet, dat hem helpt vroom te worden, en de geboden te houden. God wijst hem daarin Zijn barmhartigheid aan, in Christus betoond en aangeboden. In de derde plaats leert het Onze Vader hem hoe hij dat [geneesmiddel] begeren, vinden en tot zich zal laten brengen, namelijk met geregeld, deemoedig en vertroostend (= gelovig) gebed, dan zal het hem gegeven worden, en zó wordt hij door het vervullen van Gods gebod zalig. Dat zijn de drie dingen [stukken] in de hele Schrift.
(Ein kurcz form der zcehen gepott 1520, vgl. WA 7, 204, 5 – 205, 8, zie ook: Vorrede Betbüchlein 1522, vgl. WA 10.2, 376, 12 – 377, 16; met dank aan Hugo C. van Woerden te Lunteren voor de vertaling en beschikbaarstelling).

Ds. M. Klaassen