Meditatie

‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven’ (Jesaja 9: 5a).

Het blijft wonderlijk om deze woorden aan te treffen in het negende hoofdstuk van Jesaja. Alsof opeens, haast wat abrupt, de profeet iets ongewoons moet zeggen.

Van Hogerhand. Over de geboorte van een Kind, een Zoon.

Zoals een stel – net vader en moeder geworden – naar de pastorie kan bellen om je als predikant het heugelijke nieuws mee te delen. Te midden van alle bezigheden gaat de telefoon, een vader aan de lijn: ‘We hebben een kindje gekregen, een zoon…!’ En je proeft even aan de andere kant van de lijn de mengeling van vermoeidheid en blijdschap, spanning en opluchting. Wat een wonder! Een kind is ons geboren.

Zo klinkt de profeet Jesaja hier. Hij is bezig met de aankondiging van het oordeel.

Vanwege de zonden van land en volk moet het gericht worden gepredikt. Aan Assyrië en Babel, maar ook aan Israël, Manasse en Efraïm. En dan opeens, te midden van dat donkere, verandert de toon. ‘Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien’. Mag Jesaja gaan profeteren over blijdschap, over verlossing van het juk en over het stoppen van het oordeel.

Vanwaar die ommekeer? Wat doet hier de duisternis verdwijnen? Wat stilt de toorn? Hoe keert de blijdschap terug? ‘Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven’.

Voor het afwenden van het oordeel en het terugkeren van de blijdschap laat de HEERE een Kind zien. Zijn Kind. Hij zal de gang gaan van kribbe naar kruis. Hij zal Zijn gezegend lichaam aan het kruishout nagelen, tot een volkomen verzoening van alle zonden.

O, zie dat Kind. Daar in de kribbe, daar in de armen van Maria. Zo lief had God de wereld. ‘Ons gegeven’, zegt de tekst. Dat is nu de taal van het geloof. Ons geboren, en – hoe wonderlijk! – ook mij gegeven.

Zo kon Luther schrijven: ‘Ik heb Iemand, Die beter voor mij zorgt, dan alle mensen en engelen samen: Hij lag in de kribbe en aan de borst van een maagd, maar zit desondanks toch aan de rechterhand van God, de almachtige Vader. Wees daarmee tevreden. Amen.’

Ds. P.D. Teeuw