Meditatie

‘Het Koninkrijk der hemelen is ook gelijk aan een net, uitgeworpen in de zee, dat allerlei soorten vissen bijeenbrengt. Als het vol geworden is, trekken de vissers het op de oever. Ze gaan zitten en verzamelen de goede vissen in vaten, maar de slechte gooien zij weg. Zo zal het bij de voleinding van de wereld zijn: de engelen zullen uitgaan en de slechten uit het midden van de rechtvaardigen afzonderen, en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal gejammer zijn en tandengeknars’ (Mattheüs 13: 47-50).

Afgelopen zondag ging het in de prediking over de gelijkenis van het visnet. Terwijl de Heere Jezus in het schip staat, vertelt Hij over een breed sleepnet dat allerlei soorten
vissen bijeenbrengt. Goede vissen en slechte vissen. In de dienst van 9.00 uur noemde ik daarbij ook even de uitleg van de kerkvader Augustinus. Hij las in de gelijkenis van het visnet een reden om afstand te nemen van de zgn. Donatisten (zij die streefden naar een zuivere kerk van enkel ware gelovigen). Net zoals we Calvijn een paar weken terug de gelijkenis van het kruid en het onkruid hoorden toepassen op de kerk.
Hoe moeten we onze plaats innemen in een kerk vol zonden en gebreken?
In de doopdienst van 10.45 uur moest ik dit vanwege de tijd laten liggen.

Daarom hierbij alsnog een stukje uit Calvijns Institutie, Boek 4, Hoofdstuk 1.13.
‘Men beroept zich erop dat de kerk van Christus heilig is. Maar om te begrijpen dat de kerk bestaat uit goede en slechte mensen door elkaar, zouden we toch ook eens moeten luisteren naar de gelijkenis van het visnet uit de mond van Christus. Daarin wordt de kerk met een visnet vergeleken waarin allerlei soorten vissen bijeengebracht worden en waaruit pas een keuze gemaakt wordt als ze op het strand uitgestald liggen. Laten we eens luisteren als er gezegd wordt dat de kerk lijkt op een akker waarin goed graan gezaaid is, maar die door het bedrog van een vijand met onkruid verontreinigd wordt. En dat hij daarvan pas gezuiverd wordt wanneer de oogst naar de dorsvloer gebracht wordt. Laten we tenslotte eens luisteren als er gezegd wordt dat de kerk een dorsvloer is, waarop de tarwe bijeengebracht wordt, maar dan zo dat die onder het kaf schuilgaat, totdat hij met de wan en de zeef gezuiverd is en uiteindelijk in de graanschuur opgeslagen wordt. Aangezien de Heere verklaart dat de kerk tot de oordeelsdag te lijden zal hebben van het kwaad dat ze onder de last van de vermenging met de goddelozen gebukt gaat, is het dus zinloos dat we een kerk zoeken waarop geen vlekje zit.’

Tot zover Calvijn. Ernstige woorden, niet alle vissen in het net van het Koninkrijk blijken goede vissen te zijn. Er zijn goddelozen en rechtvaardigen. Werken van het vlees en vrucht van de Geest. En toch dat wonderlijke. De Heere vraagt geduld, het oordeel is niet aan ons. Hij zal – op de dag van de voleinding – Zijn engelen gebieden. Zij zullen de eeuwige scheiding maken. En tot die dag? Het blijvende gebed: ‘Heere, zie of er bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de enige weg’

Ds.P.D.Teeuw