Filippus, de diaken, vluchtte voor vervolging van Jeruzalem naar Samaria en verkondigde daar de Christus. Zijn zendingswerk in Samaria werd door de Here rijk gezegend. Dan is daar plotseling de verschijning van een engel des Heren, die tegen Filippus zegt: sta op en ga tegen de middag de weg op, die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza. Deze is eenzaam. Het waarom van die opdracht wordt Filippus niet duidelijk gemaakt, maar hij staat op en gaat. In gedachten zie ik hem ’s middags lopen op die eenzame weg. Het was er snikheet en er was in de verste verten geen mens te zien. Vervolgens richt Lukas onze aandacht op de man voor wie de Here een ontmoeting met Filippus heeft gearrangeerd. Tot zijn verbazing ziet hij een wagen aankomen, met daarin een bijzonder personage. Een voorname Ethiopiër. Een kamerheer, een rijksgrote van de Kandace, de koningin-moeder der Ethiopiërs, haar opperschatbewaarder komt aangereden. Wat had die zwarte man, afkomstig uit een koninkrijk in Afrika, daar nu te zoeken? Lucas zegt, dat hij op de terugreis was en dat de man in de tempel van Jeruzalem was geweest om te aanbidden. Wat heeft een heiden in de tempel van Jeruzalem te zoeken? Het kan niet anders of die man moet in Afrika Israëls God hebben leren kennen! Zijn liefde voor de Here moet wel heel groot zijn ge-weest, anders onderneem je geen gevaarlijke, wekenlange reis om in de tempel van Jeruzalem te kunnen aanbidden. Meer dan 2000 kilometer – ongeveer de afstand Sicilië – Amsterdam – in een hobbelende wagen over slechte wegen lijkt reden genoeg om thuis te blijven.
Maar er zijn nog andere redenen, die hem thuis hadden kunnen houden. In zijn vaderland genoot hij groot aanzien als minister van financiën. Lucas noemt hem een kamerling, in het Grieks staat er eunuchos. Dat wil zeggen, dat hij een man was, die geen man meer was. Want hij was een ontmande, een geschonden mens. Niet zelden werden jongens al op jonge leeftijd ontmand in de hoop, dat ze later een hoge positie aan het koninklijk hof zou-den krijgen. Toch was hij naar Jeruzalem gegaan, hoewel nota bene de wet van Mozes bepaalde, dat een ontmande niet tot de gemeente Gods mocht behoren. Want hij was onrein vanwege zijn opzettelijk aangebrachte verminking. Of hij dat geweten heeft? Als hij het geweten heeft, dan is zijn reis des te opmerkelijker! Daar komt nog bij, dat hij als niet-Jood niet verder mocht komen dan de buitenste voorhof van de tempel, de voorhof der heidenen. Overal in de tempel was het voor hem: verboden toegang. Als je dat bedenkt, dan verbaas je je er nog meer over, dat hij niet gewoon is thuisgebleven. En dan had hij zijn donkere huidskleur ook nog tegen. Stuk voor stuk genoeg reden om niet eens aan de reis te beginnen. Als iemand ondanks al die hinderpalen toch op weg gaat naar Gods huis, dan kan het niet anders, of dan is dat het werk van Gods Geest.
Dat brengt mij als vanzelf bij de vraag of er bij ons, bij u, jullie en mij ook dat verlangen is om God in zijn huis te aanbidden? Is er bij ons bereidheid om er moeite voor te doen naar Gods huis te komen? Of verzuimt u nog wel eens? Iedereen is tegenwoordig druk. Je bent eigenlijk nooit klaar, de dagen zijn te kort om al het werk te doen. Dat vraagt keuzes, goed timemanagement om zo te leven, dat er tijd overblijft voor de geestelijke dimensie van ons leven. Tijd aan de Here en zijn dienst besteden, betekent nee zeggen tegen andere dingen, die tijd en aan-dacht opeisen. Daarom is die vraag op zijn plaats: hoe zit dat nou bij u, jou en mij? Is er verlangen om de Here Jezus te kennen en meer van Zijn Woord te weten? Als dat zo is, dan laat je je plaats in het huis van God niet onbezet. Wij hoeven er aanmerkelijk minder moeite voor te doen dan de kamerling.
Hoe is het de kamerling in Jeruzalem vergaan? We weten het niet. Wel, dat hij op de terugreis een boekrol van Jesaja bij zich heeft. Waarom een rol van Jesaja? Het is aannemelijk, dat men hem gewezen heeft op de bijzondere troost en belofte, die dit boek bevat juist voor mensen zoals hij. (Lees Jesaja 56) In gedachten zie ik hem zitten met die boekrol op schoot in zijn wagen. Hardop leest hij de woorden uit Jesaja 53, over een mens, die als een lam ter slachting werd geleid en als een schaap dat stemmeloos is voor zijn scheerder, zijn mond niet opendeed. Hij begrijpt die woorden niet. Over wie gaat het hier? Spreekt de profeet over zichzelf of over een ander? Juist terwijl hij zich dat afvraagt, staat Filippus langs de weg! Hij ziet die wagen met die vreemdeling aankomen en als de Geest hem aanspoort toe te treden en zich bij de wagen te voegen, dan weet hij, dat hij om deze man naar die eenzame weg is gestuurd. Naast de wagen meelopend, vraagt Filippus of hij ook begrijpt, wat hij leest. Een wedervraag is het antwoord: hoe zou ik dat kunnen, als niet iemand mij de weg wijst? Spontaan nodigt de kamerling Filippus uit om naast hem in zijn wagen te komen zitten en hem uit te leggen, wie Jesaja op het oog heeft met dat schaap en dat lam. En Filippus opende zijn mond en uitgaande van dat Schriftwoord, predikte hij hem Jezus. Wat een bijzondere ontmoeting is dat toen geworden! Twee mensen, door God samengebracht in een wagen op een weg waar bijna nooit iemand langs komt! Ziet u ze zitten, die twee, ze hebben elkaar nooit eerder ontmoet, maar ze hebben Gods Woord open op schoot en ze praten over de Here Jezus. Misschien is Filip-pus begonnen met te vertellen hoe hij zelf gevonden was door de Here Jezus. Dat Jezus het schaap was, dat ter slachting werd geleid aan Golgotha’s kruis. Dat Hij als het lam van God zijn mond niet opendeed, toen ze de spijkers door zijn handen en voeten sloegen om Hem te kruisigen. Hij zal getuigd hebben van de vergeving der zonden, hoe de Here aan het kruis geroepen had: Het is volbracht! Hij zal getuigd hebben van Jezus’ overwin-ning op de dood. Hoe Hij na drie dagen in het graf gelegen te hebben, opgestaan was uit de doden en veertig dagen lang aan zijn discipelen als de Levende was verschenen. Dat Jezus had bevolen alle volken tot zijn disci-pelen te maken en hen te dopen in de naam van de Vader, Zoon en Heilige Geest. En hij zal zeker ook verteld hebben, hoe de engel des Heren hem gezegd had naar deze eenzame weg te gaan om hem te ontmoeten. En hoe meer Filippus van Jezus getuigde, des te meer werd de kamerling duidelijk, dat deze Jezus hem niet afwees, al was hij nog zo’n geschonden mens. Dat wie in Jezus Christus gelooft als Heiland en Zaligmaker, een eeuwige naam krijgt, beter dan zonen en dochters. Uit de vraag van de kamerling vraagt, blijkt wat de Geest aan zijn hart gedaan heeft! Zie, daar is water, wat is er tegen, dat ik gedoopt word? Neen, Jezus wijst hem niet af, maar Hij wil hem van ganser harte door de doop inlijven in zijn gemeente. En zo gebeurt het. De kamerling belijdt zijn geloof in Jezus Christus als de Zoon van God en beiden dalen af in het water, zowel Filippus als de kamerling en hij doopte hem. Wat een bijzondere ontmoeting!
Gemeente, op 4 december 2006 nodigde u mij uit om in de gemeentewagen van Sliedrecht te komen zitten. Om u Jezus te verkondigen. We hebben Gods Geest ervaren die ons duidelijk maakte: treed toe voeg u bij mijn wagen in Sliedrecht. Daarom zitten we vanaf vandaag bij u in dezelfde wagen, met de Bijbel op schoot. Omdat de Here ons samenbracht. Vandaag stappen we bij u in de Sliedrechtse gemeentewagen. Waarom? Om u uitgaande van de Schrift de Here Jezus als Zaligmaker te verkondigen. Dat is mijn opdracht in dit leven en met dat doel ben ik ingestapt. Om met u en jou de liefde voor de Here Jezus te delen, want ik heb Hem lief. Ik verkondig u Jezus, als de enige Naam, die onder de hemel gegeven is, waardoor wij behouden moeten worden. Als de weg, de waarheid en het leven, zonder wie niemand tot de Vader komen kan. We mogen de verwachting op God hebben, dat Hij bij machte is wonderen te doen, ook vandaag in deze tijd. We moeten niet vooral te klein denken van God! Laten we samen de hand aan de ploeg slaan en doen wat onze hand vindt om te doen. Laten we er op bedacht zijn mensen voor koning Jezus te winnen door Woord en daad, want daartoe heeft Christus zijn gemeente in deze wereld gezonden. Laten we ons inspannen een aantrekkelijke gemeente te zijn, waar de liefde woont en het goed toeven is. Met het Woord van God als begin- en uitgangspunt, als enige bron en regel van het geloof op schoot. Zo stappen we vandaag bij u in de gemeentewagen van Sliedrecht om samen op te reizen. Ik bid, dat het een zegenrijke reis mag worden, die vele jaren mag duren. Dat we gezegende diensten mogen hebben. Dat er honger zal zijn naar het Woord. Dat er jongeren en ouderen, zullen komen, die zeggen: ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is, wat is er tegen, dat ik gedoopt word? Laten we bidden, dat velen onder de verkondiging van Gods Woord tot een levend geloof in de Here Jezus zullen komen. Waar liefde tot de Here Jezus is, daar is ook liefde voor elkaar. Dat gaat altijd samen, want waar liefde woont, daar gebiedt de Heer zijn Zegen. Laten we zo vanaf vandaag samen verder reizen in dezelfde gemeentewagen zittend met de bijbel op schoot, Gods heerlijke toekomst tegemoet.
Ds.J.F.Tanghé