Richteren 16: 1-3
Alles gaat op slot. Poorten die hermetisch sluiten. Niemand meer naar buiten of naar binnen. Een avondklok. Een opsporingsdienst die op de loer ligt. De vijand is gesignaleerd.
Nee, het is niet die kleine, gemene onzichtbare vijand, die bestreden moet worden. Het gaat niet om een pande…mietje, maar om een ruige vechtersbaas. Een krachtpatser van jewelste die verwoestend met zijn linker en rechter uithaalt. Eindelijk hebben ze hem nu voor het grijpen. Want ja, hij is moederziel alleen, niemand die hem zal helpen.
Simson heeft nog geen weet van de hinderlaag. Hij loopt misschien nog wel met veel bravoure over straat, door de steegjes van het vijandelijk bolwerk Gaza. Hij is op weg naar…ja waarheen eigenlijk? Je knippert nog een keer met je ogen, maar het is niet te geloven. Onze vechtjas wordt gesignaleerd op de walletjes van Gaza: de dappere oelewapper.
Zonder ook maar enige terughoudendheid laat de bijbelschrijver ons weten: Simson ging bij een hoer naar binnen. Nou neem van mij aan, dat was heus niet om een potje Risk te spelen. Hij laat zich inpakken door een publieke vrouw. Hij die wel duizend Filistijnen de pan inhakt, kan zijn ogen niet afhouden van één knappe, aantrekkelijke vrouw.
Verslingerd aan een prostituee.
Het slot van Simson is daarmee allesbehalve fraai. Was het maar geëindigd met hoofdstuk 15. Als er ergens een slot op zou moeten, dan daar. Een richter die 20 jaar dienst heeft gedaan, dan is het mooi geweest. Niets meer aan doen. Maar ja, het is de Bijbel en die verdoezelt niets.
Terwijl de ene groep Filistijnen nog stilletjes aan het gluren is bij het bordeel, houdt de andere groep de wacht bij de gesloten poort. De omsingeling is compleet. Vroeg in de morgen zullen ze toeslaan. Maar voor dat ze ook maar wat kunnen uitrichten, vertrekt Simson in het holst van de nacht. En bepaald niet met de bibbers in het lijf, zo van: waar is hier de nooduitgang? Nee, Simson wandelt brutaalweg naar de stadspoort, rukt de loodzware deuren uit hun voegen, legt ze op zijn rug en vertrekt met de noorderzon. Deze sloper heeft lak aan alles.
Het is niet eenvoudig om in Simson een Godgewijde te zien, die notabene een plekje krijgt in de galerij der ‘geloofshelden’ (Hebreeën 11). Er staat daar: wat zal ik nog meer zeggen: van Simson? Alleen die vraagstelling geeft al te denken: is hij nu Israëls Bevrijder geweest of niet? Wat had nu de overhand in zijn leven, zijn kruistocht of zijn hartstocht? Wat krijgt in ons leven de voorrang?
Simsons leven is gecompliceerd. Hij past in geen enkel hokje. Een vat vol tegenstrijdigheden. Dienaar van de Allerhoogste en tegelijkertijd een moeilijk geval, een losbol. Een vrije vogel, maar intussen ook vogelvrij. Zijn strijd is een eenzame strijd. Dat zal vast hebben meegespeeld in zijn hang naar buitenlandse vrouwen. Naast die zondige blik (vers 1) zal hem dat uiteindelijk ook fataal worden als de Filistijnen hem de ogen uitsteken.
En toch moeten we niet te snel zeggen dat het leven van Simson mislukt is. Dat doet de Bijbel, gek genoeg, ook niet. Onze aandacht, onze ogen worden ook gevangen genomen door die twee deuren, daar hoog op die bergtop. Die moet je zien! Teken van bevrijding. Een onmiskenbare verwijzing naar Christus. Zoals Simson die zware deuren van de stadspoort op zijn rug nam, heeft Christus het kruis gedragen (Johannes 19: 17) naar een plek buiten de stad: Golgotha. Wie op dat kruis ziet, mag zich bevrijd weten van alle machten en krachten in de wereld.
Theo den Braanker