Moe van het zuchten!

Jeremia 45

Wat een merkwaardig antwoord krijgt die Baruch toch!

‘Wat Ik gebouwd heb, ga Ik afbreken, en wat Ik geplant heb, ga Ik wegrukken.’

We krijgen ineens een blik in het hart van God.

Het zijn bepaald geen geruststellende woorden. De plantjes gaan er met grof geschut uit. Geen poging om met een schopje de tere plantjes onbeschadigd uit de grond te krijgen. Nee hoor, het is radicaal en finaal afrekenen met de eigen aanplant.

Je kunt het nauwelijks bevatten. Zo is God toch niet? Het is ook niet écht bemoedigend als je bijvoorbeeld met het kerkelijk opbouwwerk nog verheven idealen hebt. Al die arbeid, dat kerkenwerk? Het kan de prullenbak in. Een seizoen dat in mineur eindigt.

Ja, de toekomst van Juda, die Jeremia voorspelt en die Baruch, de secretaris, zeg maar de profeet-assistent, te boek moet stellen, ziet er somber uit. Koning Jojakim, had het er ook wel naar gemaakt. De pennenvruchten van Baruch? Daar maakte hij de kachel mee aan (Jeremia 36 vers 23). Zoals een hond de druppels van zich afschudt na een plons in het water, zo schudt de koning Gods woord van zich af.

Baruch heeft het knap moeilijk met al dát zware nieuws. Die lavastroom van profetieën, dat bombardement van woorden. Alsof hij alleen in de kerk zit en alle onheilstijding op hem is afgestemd. Hij krijgt alle klappen. Straks stuurt Jeremia hem er op uit om die ‘leuke’ boodschap over te brengen. Nou, met zo’n boodschap maak je geen vrienden! In de dienst van God zijn het vrienden die komen en gaan, maar vijanden die zich opstapelen.

Baruch kan het oordeel dan ook niet met droge ogen opschrijven. Er vallen hete tranen op het koude papier. Hij kan niet een stukje schrijven en dan hup even wat anders gaan doen, de vaat afruimen of koffie gaan zetten. Hij is helemaal op!

Voor een secretaris wel vreemd, nietwaar? In die functie moet je niet te diep nadenken bij wat je schrijft. Een secretaris hoort als een nieuwslezer op televisie te zijn. Met stalen zenuwen presenteert zo iemand het journaal. Die kan toch moeilijk alle nare berichten over de watersnood in Limburg gaan uitschreeuwen en in tranen met tuiten vertellen welke akelige dingen allemaal gepasseerd zijn?

Baruch waagt het echter om de kwellende vraag te stellen: waarom dit alles? Hij legt plotseling zijn pen neer alsof hij het leven even in de rede valt: Heere, moet het nu écht zo?

Nee, hij krijgt geen oplossing aangereikt en God komt niet terug op Zijn besluit.

Ook niet als verhoring op het gebed. Sterker nog, al stonden Mozes en Samuel voor Mijn aangezicht, dan nog….zegt God (Jeremia 15 vers 1). Bidden helpt, zeggen we. Jawel, maar het is geen magisch wondermiddel. Uiteindelijk verwachten we het niet van óns gebed, maar van God.

God geeft Baruch de ruimte om te klagen, te jeremiëren. Het gaat zelfs zo ver dat Baruch beweert dat het God is die zijn verdriet vermeerdert. Dat is gedurfde taal en toch, het is geloofstaal. Geen gebed is meer bestand tegen Gods toorn. Maar Hij

reageert wel. Regeren en reageren vallen samen. Gods werk wordt de grond in geboord en daarom gaat Hij afbreken wat Hijzelf heeft opgebouwd en wegrukken wat Hij zelf heeft geplant. Dan denk je ineens aan Christus. In de inktzwarte nacht van ons bestaan zond Hij Zijn Eigen Zoon…

Denken we daar wel eens aan? Dat met alle nare dingen die ons overkomen, er ook de kant van God is? Zijn verdriet, Zijn zuchten, Zijn woede… Hij die het niet kón verdragen, maar het wél droeg. Door ons en voor ons!

Theo den Braanker