Nieuwe ambtsdragers! G.J. Mink
Een heel bijzondere zondag nadert. In alle vier wijken van onze gemeente worden ambtsdragers (her)bevestigd. Reden genoeg om eens wat grondiger na te denken over de betekenis van het ambt. Hierbij hebben we het natuurlijk over het ambt in de kerk. Daarover zijn talloze studies verschenen. Momenteel gebeurt dit ook weer in onze Protestantse Kerk. Hieraan gaan we nu voorbij. Dit artikel zou dan zo tot een boekwerk uitdijen. Daarom is beperking noodzakelijk.
De Kerk als Bruid
In de Bijbel wordt de Kerk op verschillende manieren omschreven. Het is het lichaam van Christus, de kudde van de Goede Herder. In de brief aan de Efeziërs (5: 22-33) gebruikt Paulus het beeld van de Bruid. De Kerk is de Bruid van Christus. Hij heeft als Bruidegom zijn Kerk lief. Hij heeft zich voor haar overgegeven in de dood. Hij heiligt haar.
Hij voedt haar. Hij koestert haar. Hij kan daarmee zelfs haar ‘onderdaan’ genoemd worden. Zo compleet is zijn dienst. De Bruidsgemeente is aan Christus verknocht en is Hem onderdanig. Zo dienen zij elkaar, al is deze dienst bij Bruidegom en Bruid wel van verschillend gehalte.
Ambt als gave van de Bruidegom
Het is een prachtig beeld dat de apostel Paulus gebruikt om de relatie van Christus en zijn Kerk te schilderen. Van de kant van de Bruidegom is alles piekfijn in orde. Maar is het dat aan de kant van de Bruid, de Kerk ook? Verlaat ze niet al te gemakkelijk het spoor van haar Bruidegom? De vraag stellen is haar beantwoorden.
Hoewel Bruidegom Christus zwaar teleurgesteld kan zijn in zijn Bruid, de Kerk, is het niet zo dat Hij nu de relatie maar verbreekt. Integendeel. Hij laat zijn Kerk ook niet zomaar voortmodderen. Hij zorgt ervoor dat zijn Bruid bij Hem bewaard blijft. Hij schenkt haar de gaven die zij nodig heeft. Zo zal zij straks, bij de ultieme bruiloft van het Koninkrijk, als een stralende, heilige Bruid voor Hem verschijnen.
Zonder vlek of rimpel, heilig en onbesmet. Wat is dan dat geschenk? Het ambt!
Een hoofdstuk eerder heeft Paulus dit als volgt verwoord (Efeziërs 4: 11-15): Christus is het die zowel apostelen heeft aangesteld als profeten, zowel verkondigers van het evangelie als herders en leraren, om de heiligen toe te rusten voor het werk in zijn dienst. Zo wordt het lichaam van Christus opgebouwd, totdat wij allen samen door ons geloof en door onze kennis van de Zoon van God een eenheid vormen…. Dan zullen we, door ons aan de waarheid te houden en elkaar lief te hebben, samen toegroeien naar Hem die het Hoofd is, Christus.
Ambt
Wat bedoelen we met het woord ‘ambt’? Professor Lekkerkerker heeft dit eens heel goed geformuleerd: ‘Het ambt is een bijzondere taak in het openbare leven die door een hoger gezag aan iemand wordt toevertrouwd en ten gevolge waarvan hij/zij met volmacht komt tot anderen’. Dat is een hele mond vol. Toch is het een uitstekende definitie. Het kerkelijk ambt is door het hoogste gezag, door Bruidegom Christus, de opperbisschop (Nederlandse Geloofsbelijdenis, art. 31) aan zijn Bruid, de Kerk, geschonken. Het ambt komt niet op uit de gemeente. Het is door God gegeven als een ‘tegenover’. Ambtsdragers vullen hun bijzondere verantwoordelijkheid met zijn volmacht en met zijn gezag in. In de ambtsdrager is Bruidegom Christus zelf voor zijn Bruid, de Kerk, aan het werk. Hij bindt haar via het ambt steeds nauwer aan zich.
Ambtsdragers
In onze kerkelijke traditie kennen we drie soorten ambtsdragers. Er zijn predikanten, ouderlingen en diakenen. Dezen opereren niet los van elkaar. Er is verband, er is collegialiteit, er zijn vergaderingen. Bijvoorbeeld de kerkenraad.
Zondag worden ouderlingen en diakenen (her)bevestigd. Hierom richten we ons nu op deze twee typen ambtsdragers. De Kerk bij Bruidegom Christus bewaren is de ambtelijke verantwoordelijkheid van de ouderlingen. Gemeenteleden moeten in hun leven, handelen, woorden en relaties door middel van training, zorg én correctie worden gevormd. Ouderlingen zijn geroepen om de gemeenschap met Christus te bevorderen. Ze leiden en weiden als pastores de kudde. Ook proberen ze afgedwaalden terug te brengen. In de ambtsbediening van de ouderling is Christus zelf aan het werk. De Kerk bij Christus bewaren, is ook de ambtelijke verantwoordelijkheid van de diakenen. Ze zijn geroepen om de dienstbaarheid te stimuleren. Zo volgen ze het voorbeeld van Christus die niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen (Marcus 10: 45).
Ambtsbesef
Een kerkenraad wordt nogal eens gezien en ervaren als het bestuur van een vereniging of als het managementteam van een onderneming. Over het ambt wordt nogal eens functioneel en horizontaal gedacht. Er moeten nu eenmaal mensen zijn die de collecte tellen… Er moeten nu eenmaal bezoeken worden gebracht… Er moet nu eenmaal iemand voorgaan in de kerkdienst…. De gemeente moet nu eenmaal bestuurd worden…. Wie ziet de ambtsdragers vandaag als vertegenwoordigers van Christus? Het zijn ambassadeurs van Christus, geen klusjesmannen!
Als we het ambt vooral zien als een functie bedoeld om bepaalde klussen te klaren, hebben we kennelijk een heel eigenaardig beeld van wat de gemeente is. De gemeente is dan eigenlijk niet meer dan een religieus genootschap. Deze club, deze vereniging is gericht op de bevrediging van religieuze en spirituele behoeftes. Wie staat dan in het middelpunt? Precies: de mens met zijn behoeften. Wie staat niet langer in het middelpunt? Juist, de Bruidegom Christus.
Roeping tot het ambt
Als je goed beseft wat het ambt is en waarvoor het dient, kun je je zelf wel heel klein voelen. Wie ben ik als (nieuwe) ambtsdrager eigenlijk wel dat ik zo’n hoge verantwoordelijkheid op me zou mogen nemen? Mijn geloof is te aangevochten, soms met twijfels omringd. Zou ik dat eigenlijk wel kunnen? Kan een mens dat überhaupt, de Kerk bij Christus bewaren? Maar als iemand dan daaraan het zijne of hare zou moeten bijdragen, dan moet dat toch wel iemand zijn die gepokt en gemazeld is in de kennis van de Schrift. Ben ik dat?
Deze vragen zijn zeer begrijpelijk. Misschien moet je zelfs zeggen dat het een zegen is als je er zo in staat. Want als je denkt dat je dat zelf wel waardig bent en het wel aardig kunt, heb je jezelf waarschijnlijk nog niet goed leren kennen. Neen, die aarzeling lijkt mij volkomen terecht. Daarvan zijn ook diverse bijbelse voorbeelden voorhanden. Hierbij denk ik aan een figuur als Jeremia die zichzelf veel te jong acht. De profeet Jesaja vindt zichzelf niet goed genoeg. Het indrukwekkendste voorbeeld lijkt me Mozes. Hij kan zich in allerlei bochten wringen om maar geen ambtsdrager te hoeven worden. Hij is tachtig jaar en dus te oud. Hij is geen ster in het spreken. Vrijmoedigheid ontbreekt hem volledig. Hij heeft bovendien een moord op zijn geweten. Kortom: de HEER kan beter zijn deur voorbijgaan…. Maar dat doet de HEER niet. Hij roept Mozes. Het gaat er bij de ambtsvervulling niet om of wij willen, of onze argumenten sterk genoeg zijn, of we genoeg dingen er tegenin kunnen brengen, maar of God roept. Dat is bij Mozes duidelijk het geval. Maar ja, zo’n stem hoort niet iedereen. Dat is iets unieks. Nou ja, uniek…Een enkele keer meer komt het voor. Bij Jesaja, bij Jeremia, bij Petrus, bij Paulus.
Maar bij mij…..???
Toch gaan we nu iets te snel. Bij de bevestiging van ambtsdragers wordt gevraagd of de nieuwe ouderling of diaken gelooft dat hij of zij door de gemeente en ‘dus’ (vroeger: ‘mitsdien’) door God zelf geroepen is. In de verkiezing spreekt God. Voor verkiezingen wordt gebeden. Voor verkiezing wordt door de kerkenraad bekeken of degene die geroepen wordt met vrucht werkzaam zal kunnen zijn. Verkozen kandidaten vragen zich uiteindelijk alleen maar af of de kerkenraad die roept zich vergist heeft. In principe zeg je immers ‘ja’ als je gevraagd, geroepen wordt. Zo getuigden vorige week enkele nieuwe ambtsdragers in een introductiebijeenkomst.
Gaven voor het ambt
Een geroepen ambtsdrager wordt in het ambt bevestigd met handoplegging. Dit is een teken van de ambtelijke gaven van de Geest die de ambtsdrager worden toegezegd. Alleen dan mag op de komende periode zegen verwacht worden. Het is tegelijk een plechtige opneming in de kring van de andere ambtsdragers. Je staat er ook menselijk gezien niet alleen voor. Het is en blijft een hachelijk ‘avontuur’, ambtsdrager zijn. Niemand kan het in eigen kracht, alleen door Gods gunst en zijn bijstand is het mogelijk. Op het gebed wil Hij die schenken. Daarom is het ook van groot belang dat de gemeente haar belofte waarmaakt, als ze bij de bevestiging van nieuwe ambtsdragers toezegt voor hen te zullen bidden. Hierin verslappen we toch niet? Het is van het allergrootste belang dat de Bruid, de Kerk bij haar Bruidegom, bij Christus bewaard blijft.