O Kom, o Kom Immanuël

Zo begint gezang 125 in het Liedboek.
Een gebed in wezen. Een uiting van welkom.
Als je dat woord letterlijk leest: wel-kom.
Wel . . . is een woord dat ‘naar wens’ betekent. (Bijv. opdat het u ‘wel’-ga).

Advent betekent ook komst.
Het is van origine latijn: Adventus (komst).

De adventstijd bepaalt ons bij Dé Komst.
Vier weken opweg naar het Christusfeest.
De Adventsweken hebben verschillende accenten:
We kunnen denken aan: De komst van het Kind Jezus in de kribbe. Vandaaruit kan een mens denken over de komst van het Kind in zijn of haar leven. Maar ook de Wederkomst is een betekenis element in deze tijd.
Wij mogen ook weten dat Christus terugkomt.
Ook daarom mogen de lampen branden.

Maar het woord ‘komst’ slaat ook op ons.
Komen wij ook? Komen wij naar de kribbe toe.
Echt, zoals wij zijn.

Daarom zou ik ook zeggen:
O kom, jij mens!
Jonge mens,
Oude mens,
Drukke mens,
Zieke mens,
Zondige mens,
Verdrietige mens,
Bange mens,
Gespleten mens,
Gelovige mens,
Ongelovige mens . . .

Kom . . . ! En zie . . . hoe dat u God bemint.
Komt allen tezamen. Laat de orgels klinken.
Laat het lied soms heel teer dan weer uitbundig God mogen eren. Ere zij God!
Zo mooi u kunt. Dat de hemel u mag horen.
Dat u er bij was. En zult zijn. Wilt zijn.

Dan zal ook het slot van het lied met ons mee blijven gaan. Zing dan ook: ‘Weest blij. Hij is nabij, Immanuël. Blij mag het dan klinken. Hemels blij.

ds. A.H. Groen