Wanneer u ten strijde trekt tegen uw vijanden, en u ziet paarden en strijdwagens, een volk dat veel groter is dan u, wees dan niet bevreesd voor hen. Want de HEERE, uw God, Die u uit het land Egypte heeft geleid, is met u’ (Deut. 20: 1).
Wat een strijd, wat een brandhaarden op deze wereld: Gaza, Oekraïne, enz, enz. In de Bijbel kom je ook heel wat strijd tegen. Dat schuurt. Dat schuurt soms erg. Ik laat wat oplichten vanuit Deuteronomium 20, een hoofdstuk met oorlogswetten.
In het boek Deuteronomium herinnert Mozes Israël aan de verlossing uit Egypte. De HEERE is trouw aan Israël. Hij vraagt op Zijn beurt van het volk toewijding aan Hem, ook als het gaat om het voeren van oorlog. Wat opvalt is de bescheiden plaats van de genoemde oorlogswetten. Ze wetten staan gewoon tussen andere wetten in. Ze krijgen geen speciale plaats, want oorlog en geweld worden in de Bijbel niet vooropgezet of verheerlijkt. Het leger van Israël zal dan ook nooit als naam kunnen dragen ‘Hamas’ (betekenis: ‘geweld’).
We lezen in vers 1 dat de HEERE de eigenlijke Strijder is. Hij verlost het volk van de vijand, zodat het volk in vrede en voorspoed kan leven.
In Deuteronomium 20 worden bepaalde groepen vrijgesteld van de strijd: mannen die net een huis gebouwd hebben, mannen die net een wijngaard geplant hebben en mannen die net getrouwd zijn. Als ze in de strijd zouden sterven, zouden ze niet genoten hebben van het huis, de opbrengst van de wijngaard of hun vrouw. Dat wil de HEERE niet! Hoe begaan is Hij met mensen. Hij gunt zegen en blijdschap.
Voor de manier van oorlog voeren geeft de HEERE ook regels. Israël mag niet zomaar de strijd tegen de vijand beginnen (vers 10). Een stad moet de kans hebben om zich te onderwerpen. Als een stad dat doet, mag er niemand worden gedood. Als een stad zich niet onderwerpt? Dan moeten de mannen allemaal omgebracht worden (vers 13). De krijgsmacht van de stad (daar gaat eigenlijk om) moet worden uitgeschakeld. Anders is de kans op wraak groot. Vrouwen, kinderen en overige buit mag Israël meenemen. Uit het voorgaande blijkt dat er geen onschuldige burgerslachtoffers mogen vallen.
Er is ook oog voor de schepping (vers 19). Je hebt hout nodig om belegeringswerktuigen te kunnen maken. We lezen hier dat vruchtbomen daarvoor niet gebruikt mogen worden. Die bomen leveren namelijk voedsel voor de mens. Op de verovering van het land Kanaän gaan we hier niet in. Dat is een unieke gebeurtenis die je niet met enkele zinnen moet willen bespreken. Vergeleken met de praktijk in het Oude Oosten wordt door de wetten van Deuteronomium geweld en kwaad ingedamd. Oorlog, ook een rechtvaardige, blijft een pijnlijk gevolg van de zondeval. David mag vanwege de oorlogen die hij heeft gevoerd de tempel van God niet bouwen. Dat is aan Davids zoon Salomo, de vredevorst.
God is Iemand die kwaad en onrecht niet hebben kan. Dat merk je in het Oude en in het Nieuwe. Bij het kruis zie je dat op het hoogst: Gods eigen Zoon moest sterven om de toorn over ons en onze zonden weg te nemen. Hoe heftig ging het er aan toe op Golgotha! Gods weg is heel wonderlijk. Juist bij dat kruis zie je Gods liefde op het hoogst: een weg naar verlossing van zonden en bevrijding van kwade machten. De weg achter Jezus aan is óók een wonderlijke: bidden voor hen die je vervolgen. God is in deze periode een God van heel lange adem, van heel veel geduld. Het evangelie moet immers de wereld rond!
Ondertussen blijft in deze wereld een overheid nodig die het ‘zwaard niet tevergeefs draagt’ (Rom. 13). Soms wordt de indruk gewekt dat de mensheid vooruit gegaan is. Hoe anders is de werkelijkheid. Ik las ergens: elk jaar worden meer kinderen door ouders, familieleden of bekenden mishandeld en misbruikt, dan er mensen omgekomen zijn bij de oorlogen in het Oude Testament.
Tot slot, in het boek Openbaring lees ik van rampen, van hevige strijd tussen het leger van Christus en dat van de satan. Aan het einde der tijden gaat God in het laatste oordeel alle dingen recht zetten, het kwaad en onrecht helemaal opruimen.
Hoe belangrijk dat we dan aan de goede kant mogen staan, die van Redder én Koning Jezus!
S.J.Verheij