Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder de werken van de wet.
(Romeinen 3: 28)
De 25-jarige Luther heeft geworsteld met de vraag: hoe ben ik rechtvaardig voor God? Hij denkt aanvankelijk dat hij door zijn goede werken bij God in een goed blaadje kan komen. Hij vlucht het klooster in, hij bidt urenlang, hij leest dag en nacht in de Bijbel en hij vast drie keer per week. Ja, hij is zelfs bereid op zijn blote knieën de trappen van het Vaticaan te beklimmen. Totdat hij erachter komt: ik ben alleen door het geloof in Jezus Christus rechtvaardig voor God.
Ondertussen heeft zich een geweldige omslag in de kerk voltrokken. De 16e-eeuwse mens leefde in angst voor de straffende God. De 21e-eeuwse mens kent alleen nog maar een liefdevolle God. Bovendien is de vraag van Luther: hoe ben ik rechtvaardig voor God? vervangen door de vraag: bestaat er wel een God? Bovendien zijn de rollen 180 graden omgedraaid: niet de mens moet zich verantwoorden voor God, maar God moet zich rechtvaardigen tegenover de mens.
Laten wij eens kijken hoe onze zaak er bij God voorstaat. Op tafel ligt een dik dossier. De aanklacht die God tegen ons heeft geformuleerd, is ijzersterk en waterdicht. De beschuldiging luidt: u hebt tegen al Mijn geboden zwaar gezondigd en u hebt geen één gebod gehouden. U bent des doods schuldig.
In gedachten hoor ik u tegenstribbelen: heb ik alle geboden van God overtreden? Valt dat niet een klein beetje mee? Nee, het valt niet mee! Zodra de Heilige Geest onze ogen opent voor onze schuld, gaan wij onze schuld belijden. Dan blijft er voor ons maar één ding over: ons doodvonnis ondertekenen!
Maar hoe ben ik dan rechtvaardig voor God? Het geheim ligt in dat prachtige woordje ‘nochtans’: ‘Ook al is het waar, dat mijn geweten mij aanklaagt, dat ik tegen al de geboden van God zwaar gezondigd en geen daarvan gehouden heb, en nog steeds tot alle boosheid geneigd ben, schenkt en rekent God mij nochtans, zonder enige verdienste van mijn kant, uit louter genade, de volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus toe, alsof ik nooit zonde had gehad noch gedaan, ja, alsof ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht had, die Christus voor mij volbracht heeft.’
Dat woordje ‘nochtans’ bevat het geheim van het christelijke geloof. Dat geheim wordt onthuld op de kruisheuvel Golgotha. Daar vindt die wonderlijke ruil plaats. De straf, die ik verdiend heb, wordt op Christus gelegd. Het doodvonnis, dat ik moet ondergaan, wordt aan Christus voltrokken. Aan de voet van het kruis van Christus leren wij Psalm 32 zingen:
Welzalig hij, wiens zonden zijn vergeven,
Die van de straf voor eeuwig is ontheven,
Wiens wanbedrijf , waardoor hij was bevlekt,
Voor ‘t heilig oog des HEEREN is bedekt.
H.J. van der Veen