Spreken over God – II

Afgelopen tijd is er binnen de Protestantse Kerk veel te doen geweest over het geruchtmakende boek van ds. K. Hendrikse, ‘Geloven in een God die niet bestaat’. De synode van onze kerk heeft naar aanleiding van die discussie een geschriftje gepubliceerd met als titel: ‘Spreken over God’. Dit is een pastorale handleiding, geschreven door de scriba van de PKN, dr. A. Plaisier. Zijn boekje wil helpen bij de vraag: hoe moeten we spreken over God? Op 30 november is er een gemeenteavond voor alle wijken van onze Hervormde gemeente waar dit thema verder aan de orde zal komen. Het leek het ministerie van predikanten goed om u op een verkorte wijze kennis te laten maken met de thema’s die in dit geschriftje aan de orde komen. Vorige keer stond de vraag centraal: Hoe kunnen wij iets over God zeggen? Deze keer staan we stil bij de vraag hoe we over God moeten spreken. Hoe moeten we over God spreken? Als we de Bijbel lezen valt op dat daar over God gesproken wordt op een a) persoonlijke en b) mensvormige manier.
a) God is in de Bijbel geen ‘iets’, maar een iemand. Hij kent ons (Ps. 139), Hij handelt en heeft lief. Ook Jezus sprak over God op een persoonlijke manier: Hij is als een vader die wacht op zijn weggelopen jongen (Luk. 15).
b) Opvallend is dat er in Bijbel op een mensvormige manier over God gesproken wordt. Zo lezen we over Zijn oog, Zijn oor en Zijn arm. Tegelijkertijd, hoe menselijk de Bijbel ook over God spreekt: God is geen mens. Hij is heilig en verheven. Hij hult zich in een wolk en in donkerheid. Als Mozes vraagt om God te mogen zien, mag hij Hem slechts van achteren zien (Ex. 33). We kunnen God dan ook niet afbeelden. Het is opvallend dat in het Heilige der heiligen geen afbeelding van God te zien was. Daar was alleen de ark met de twee stenen van de wet.
Nu kan dit persoonlijke spreken over God ook vragen oproepen. Sommige vragen zich af of het eigenlijk niet kinderachtig is om God te zien als iemand die handelt, die zich persoonlijk met mensen bezighoudt? Volgens hen suggereert zo’n godsbeeld dat je jezelf veel te belangrijk vind – zo belangrijk dat God zich altijd met jou bezighoudt. Daar zit zeker iets in. Toch moeten we door deze kritiek het persoonlijke godsbeeld van de Schrift niet laten afpakken. Hoe kunnen we nog belijden dat God Schepper is, Verlosser en Vernieuwer als Hij geen handelde Persoon meer is?
De gedachte dat God Schepper, Verlosser en Vernieuwer is, is voor het christelijke geloof immers onopgeefbaar. Daarachter schuilt de gedachte van de drievoudigheid (drie-eenheid) die fundamenteel is voor het christelijke spreken over God. De kerk belijdt dat we God kennen als Vader, Zoon en Heilige Geest. Als Schepper (Vader) draagt en zorgt God voor deze wereld; als Verlosser (Zoon) daalt God naar deze wereld af en verschijnt in de nederige gestalte van Jezus. Jezus laat zien dat God geen God is van ver, maar een God die arm wordt om armen rijk te maken, een God die onder de schuld terechtkomt om schuldige vrij te spreken. Als Vernieuwer (Geest) werkt God in de menselijke geest en verlicht en vernieuwt ons naar het beeld van Christus.
Een ander punt van belang is dat de God van de Bijbel een God is met een Naam. Het gaat in de Schrift niet over het goddelijke of over een goddelijke macht, maar over een God met een Naam. Aan Israël openbaart God Zich met de naam JHWH. De belijdenis van Israël is dan ook: Luister Israël, de HEERE onze God, de HEERE is één (Deut. 6: 4).
Dat God een persoon is en een naam heeft, is niet alleen van belang voor hoe we over God spreken, maar ook van belang voor hoe we naar de mensen kijken. Wij mensen zijn, net als God, personen. Personen die een naam dragen. In het christelijke geloof is elk mens uniek. Omdat God de mens het leven en liefde geeft, krijgt de mens een ‘ongedachte waardigheid’. Omdat God en mens personen zijn, is er ook relatie tussen beiden mogelijk.
Anderzijds, hoe persoonlijk de Bijbel ook over God spreekt, er is ook een andere kant. In de christelijke traditie is bij tijden ook juist in meer onpersoonlijke taal over God gesproken, bijvoorbeeld door God aan te duiden als de ‘grond van het bestaan’. Om te voorkomen dat we alleen over God denken als een ‘persoon daarboven’ heeft ook die meer onpersoonlijke taal betekenis. God is namelijk niet alleen een ‘persoon daarboven’, Hij is ook Degene die overal en altijd is, die alles draagt, die alles omvat, die het universum doortrekt. Wanneer dit aspect van God ter sprake komt, past de onpersoonlijke taal beter. Zo houden beide manieren van spreken elkaar in balans en proberen recht te doen aan wie God is.

ds. M. Klaassen