“Maar Esau snelde Jacob tegemoet, omarmde hem, viel hem om de hals en kuste hem, en zij weenden”. (Genesis 33: 4)
Na een wonderlijke nacht en een wonderlijk gevecht, trekt Jacob zijn oudere broer Esau tegemoet. Zou Esau zich wreken op zijn jongere broer, die bedrieger, die “hielenlichter”, die hem als eerstgeborene de zegen van zijn vader Isaak ontstolen had? Het is toch een andere Jacob, die op weg gaat. Jacob had ‘s nachts geworsteld met een man bij de Jabbok, tot de dag aanbrak. Jacob had gezegd: “ik laat u niet gaan, tenzij gij mij zegent”. Toen de man had gevraagd naar zijn naam Jacob, zei hij: “Uw naam zal niet meer Jacob luiden, maar Israël, want je hebt gestreden met God en mensen en je hebt overmocht”. Daarom noemde Jacob die plaats Pniël, want zei hij, “ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven”. (Gen. 32: 30). Als gevolg van die strijd liep hij zijn verdere leven mank. Hoe zou de ontmoeting met zijn broer Esau verlopen? Vele jaren hadden ze elkaar niet meer gezien. Jacob trekt Esau tegemoet aan het hoofd van de stoet van zijn gezin.
Niet langer is het “ik eerst”. Hij is in het reine gekomen met God en wil nu in het reine komen met zijn broer. Met zijn verleden. Geschenken zendt hij vooruit. Bedekken wil hij het aangezicht van zijn broer met zijn gaven. Daarna wil hij hem zien, van aangezicht tot aangezicht. Zevenmaal buigt Jacob voor Esau als heer, maar zijn broer snelt hem tegemoet, omarmt hem, valt hem om de hals en kust hem. Verzoening.
Wie kan God zien van aangezicht tot aangezicht?
Niemand kan voor God staande blijven vanwege zijn of haar zonden en in leven blijven. Maar als nieuwtestamentische gelovigen mogen wij weten: mijn zonden zijn bedekt door Christus en mijn Heer kust mij als zijn broeder of zuster.
Wat een genade! Dat mag gevierd worden aan de tafel des Heren! Niet dat wij met onze goede daden onze zonden hebben bedekt, maar dat het bloed van Christus ons wast en reinigt van alle zonden.
Daarom zoeken wij onze zaligheid niet in ons zelf, maar buiten onszelf, in Christus Jezus, in zijn verlossingswerk.
Wie aan de tafel komt, laat zien, dat hij of zij vergeving zoekt bij Christus, onze Verlosser en Zaligmaker.
Bij Wie leven is tot in eeuwigheid. Zing daarom mee:
De zonden zijn vergeven!
Dit is een woord ten leven,
bevrijdend van de schuld.
Wat God ons ooit beloofde,
wordt nu voor wie geloofde
in Jezus’ naam geheel vervuld.
‘t Is ook voor mij geschreven:
ook ik mag uit Hem leven
die ons genezen heeft.
Zijn liefde tot de zijnen
brengt ons met Hem in ‘t reine,
wij weten dat Hij ons vergeeft.
(Gezang 365)
ds. J.F. Tanghé