En hij (de priester) ging aan de overkant voorbij! – Lukas 10: 31
Blijf gezond, houd afstand!
Nou, daar wisten de priester en de leviet wel over mee te praten in die overbekende gelijkenis van Jezus. Met een grote boog gaan ze voorbij aan die zwaar mishandelde man, daar op de weg van Jeruzalem naar Jericho. Je zou er wat van krijgen…. Trouwens, de reinigingsgeboden laten het ook niet toe dat een Joodse man, in bijzonder een priester, in aanraking zou komen met Jan en alleman. Zeker niet een wildvreemd iemand die een optater van jewelste heeft gehad en daar aan de kant van de weg naar adem ligt te snakken. Je kijkt wel uit…. Het zal ook écht tegen het zere been zijn geweest voor de hoorders als Jezus uitgerekend zo’n geminachte Samaritaan opvoert die totaal onverwachts wel de eerste hulp verleent. Dat is ronduit provoceren! Het is toch volslagen ondenkbaar dat een vijand van de Joden zijn leven riskeert voor een verloren reiziger? Deze Samaritaan blijkt hoe dan ook barmhartig. Doorgaans staat het verhaal ook zo bekend. In menige uitleg krijgen we dan ook de oproep om barmhartig te zijn voor onze naaste, net als die Samaritaan. Dat klinkt allemaal heel keurig en gepast en wie zal ontkennen dat we een vleugje barmhartigheid ook best kunnen gebruiken, maar het is niet wat deze gelijkenis vraagt. Het is geen verhaaltje met een moraaltje. Om door te dringen tot de boodschap van deze gelijkenis, neem ik u even mee naar een verhaal dat als twee druppels water lijkt op dat van de Barmhartige Samaritaan (2 Kronieken 28: 8-15). Het is het verhaal van de onbekende joodse profeet Oded. Er is weer eens oorlog tussen de broedervolken Juda en Israël. Juda lijdt een zware nederlaag. Ontelbare doden vallen in de strijd. Veel mensen worden gevangen genomen. Een grote buit wordt binnengehaald en naar Noord Israël ofwel Samaria afgevoerd. Normaal gesproken gaat dat berooide volk het niet overleven. En dan komt de Samaritaan Oded de generaals tegemoet en zegt het volgende: Oké, ik begrijp hoe het allemaal verlopen is. Juda heeft verraad gepleegd tegen God. ‘Maar,’ zegt Oded, ‘jullie hebben ook een bloedbad aangericht met een woede die tot de hemel reikt. Hebben jullie geen schuld? Hoor naar mij: laat de gevangenen vrij. Geef die mensen kleding, schoeisel, eten en drinken, zalf de gewonden en leidt hen zachtjes op ezels richting Jericho.’ Het klinkt als de bijbelse blauwdruk voor het verzorgend handelen van de barmhartige Samaritaan. De enigen die dat hulpeloze volkje, die krijgsgevangenen zou kunnen doden, zijn de enigen die redding kunnen brengen. De bevrijder is Oded, bewoner van Samaria. Zijn naam betekent hersteller. Wie is eigenlijk mijn naaste? Moeten we die zoeken in eigen kring of is het juist ieder mens in nood? Het was de vraag van die wetgeleerde. Let er dan op dat Jezus vervolgens niet zegt: wie heeft nu zijn naaste lief…wie van de drie? Hij vraagt exact het tegenovergestelde: wie van deze drie is de naaste geweest…. De naaste is dus niet degene die barmhartigheid ontvangt…. maar juist doet. En daarmee komt de wetgeleerde in een lastig parket. Nu moet hij die aartsvijand, die Samaritaan gaan betitelen als naaste die hij moet liefhebben. Hij krijgt het woord ‘Samaritaan’ dan ook niet over zijn lippen. Hij formuleert het heel neutraal: degene die barmhartigheid bewezen heeft. Misschien helpt het als we onszelf eens verplaatsen in die stakker daar langs de kant van de weg. Dan gaan we iets begrijpen van het Evangelie: ‘Ga heen en doet u evenzo!’ Dat is niet de opdracht om de Barmhartige Samaritaan te gaan uithangen, maar de oproep om onze Naaste lief te hebben. De Naaste die ons barmhartigheid bewezen heeft….. En wie mag dat dan wel zijn? Het is Hij die net als in de geschiedenis van 700 jaar eerder, ons zou kunnen doden, maar hoe wonderlijk, ons het leven schenkt. Wie denkt er niet aan Christus? Onze Naaste liefhebben is ten diepste onze Heiland liefhebben. God liefhebben en de naaste als onszelf: doe dat, zegt Jezus… en u zult leven!
Theo den Braanker