Witter dan sneeuw

Tijdens de doopdienst van afgelopen zondagmorgen mocht ds. Mink voorgaan en bediende hij de doop aan de kleine Jesse en Jort. Centraal stond psalm 51, één van de 7 boetepsalmen waarover in deze lijdenstijd gepreekt wordt. Psalm 51 is een psalm die David gemaakt heeft, toen de profeet Nathan (betekent: geschenk van God) hem had bezocht, nadat hij met Bathseba ‘geslapen’ had. David belijdt hier dat hij al zondig was toen zijn moeder hem ontving.
En smeekt of God hem weer schoon wil wassen, witter dan sneeuw!
Wanneer wij onze kinderen laten dopen, worden ze ook schoon gewassen en mogen ze als herboren mensen het leven in gaan. Als ouders beloven we om onze kinderen te leren leven met God. Een belofte die Nijs-Jan in de vorm van een brief van beide ouderparen met ons deelde. Dat dopen vroeger soms anders ervaren werd, blijkt wel uit het verhaal van mijn moeder. Zij was als baby gedoopt, maar meer omdat het erbij hoorde, en niet omdat je dan je kind ook over God en Jezus leerde. Onze ouders lieten ook mij en later mijn zus dopen, gewoon, omdat het erbij hoorde.
Toch liet de belofte die je als doopouder doet vooral mijn moeder niet los.
Ze nam ons mee in een tocht langs diverse kinderbijbels, die ook voor haar nieuw waren. Ze leerde veel van onze buurvrouwen. De ene met een praktisch en diep geloof, dat z’n grondslag had in ‘kracht naar kruis’ en de ander die leefde vanuit geloof, hoop en liefde. Deze beide vrouwen leerden mijn moeder wat ze van haar ouders niet geleerd had en zaaide het zaadje voor haar geloof.
Als we naar David kijken, zien we aan de ene kant ‘de man Gods’, en aan de andere kant iemand die niet terugschrok voor leugen, bedrog, seksuele misdaden en uiteindelijk ook moord. Hij had de profeet Natan nodig om hem de ogen te openen en te laten beseffen wat hij gedaan had. Hij realiseert zich dat hij het zelf nooit meer goed kan maken, wat hij ook doet. En smeekt God om het vóór hem goed te maken.
Wij mensen denken te vaak dat wij alles wel zelf goed kunnen maken en we moeten soms op de harde manier leren dat we echt niet alles zelf kunnen. We kunnen zeggen ‘IK vraag om vergeving, IK zal je compenseren, IK zal het nooit meer doen”, maar dat zal nooit helemaal goedmaken wat er gebeurd is. Zolang we IK gebruiken, denken we nog steeds dat we alles in de hand hebben. Mijn moeder deed vanuit haar geloof goede dingen voor mensen. Toen ze ziek werd en niet meer kon genezen had ze twijfels en vroeg ze aan haar predikant: ‘Zal IK wel goed genoeg zijn om in de Hemel te komen?’ Op dat moment heeft mijn moeder geleerd dat het niet om ‘IK’ gaat, maar om je helemaal aan God over te leveren. ‘Wilt U de fouten die ik gemaakt heb uit Uw boek gummen, ik ben gebroken en verbrijzeld, wilt U mij wassen en reinigen?’ Zoals een wollen jas, die heel vuil is en die door een stevige wasbeurt, waarbij hij met voeten getreden en uitgewrongen wordt en daardoor een structuurverandering ondergaat, waardoor het vuil er geen vat meer op krijgt. David vroeg dit aan zijn God, en mijn moeder ook. Beide mochten ze weten dat God hen genade schonk. Betekent dit dat je leven daarna alleen maar ‘goed’ verloopt?
We weten allemaal dat het verdere leven van David echt niet over rozen ging, en ook mijn moeder is kort hierna gestorven. Toch hebben ze geleerd dat Gods genade er altijd voor je is en je nooit in de steek laat, in leven of dood. Zo mogen ook wij onze kinderen en onszelf voorhouden dat het niet om IK gaat, maar om HEM, die ons witter kan wassen dan sneeuw.

Goede dagen gewenst en een vriendelijke groet,
Mieke van ’t Veer