Afgelopen week was het carnaval. Wel anders dan anders. Geen praalwagens. Geen polonaise. Geen grote verkleedpartijen. Minder bier. Alles dankzij corona!
Misschien dit jaar wel een heel bijzonder carnaval waaraan rechtgeaarde protestanten, juist in de komende tijd, kunnen meedoen. ‘Carnaval’ betekent letterlijk: ‘Vlees vaarwel’. Met ‘vlees’ wordt niet alleen maar vlees bedoeld van dieren; dit eet men in de tijd van voorbereiding op Goede Vrijdag en Pasen inderdaad niet. Het betekent vooral ‘vlees’ in de zin waarin de apostel Paulus het gebruikt: ‘Wie Christus Jezus toebehoort, heeft zijn eigen natuur, zijn vlees, met alle hartstocht en begeerte aan het kruis geslagen’ (Galaten 5: 24): ontucht, zedeloosheid, losbandigheid, afgoderij, toverij, vijandschap, tweespalt, jaloezie, woede, gekonkel, geruzie, rivaliteit, afgunst, bras- en slemppartijen. Deze werken van het vlees, dit ‘vlees’ zeg je vaarwel.
Ja, het is wel moeilijk, het is een gevecht met jezelf, waarin je nooit de complete overwinning kunt behalen. En al helemaal niet in eigen kracht. Daarom is de vastentijd, de veertigdagentijd, de lijdenstijd, de tijd waarin je het vlees vaarwel zegt, ook en vooral gebedstijd.
We kunnen bijvoorbeeld bidden met een klassieke berijming van het ‘Onze Vader’:
Verlos ons uit des bozen macht;
bescherm en sterk ons door Uw kracht:
wij zijn toch zwak, zijn sterkt’ is groot;
dus zijn w’ elk ogenblik in nood.
Hier komt nog vlees en wereld bij,
o, sterk ons dan, en maak ons vrij.