De doop in plaats van de besnijdenis

De doop heeft een nauwe relatie met de besnijdenis: beide zijn teken van opname in het verbond van God. In ons klassieke doopformulier staat de formulering ‘omdat de doop in plaats van de besnijdenis gekomen’. Moet de besnijdenis worden afgeschaft?

Over de doop bestaat binnen de Protestantse Kerk en daarbuiten geen fundamentele discussie. De doop markeert dat je behoort tot de gemeente van Christus. We kunnen gerust stellen: waar de kerk is, daar is doopwater. Veel meer speelt de vraag wat de doop wezenlijk is en op welke leeftijd gedoopt moet of mag worden. Pas als iemand bewust tot geloof gekomen is? Of ligt het initiatief bij God, die met zijn beloften naar ons toekomt?

Kinderdoop

De Protestantse Kerk in Nederland staat in de traditie van de kinderdoop. Artikel VIII-2 van de kerkorde zegt: ‘De doop wordt bediend aan hen voor wie of door wie de doop begeerd wordt, nadat het geloof door en met de gemeente beleden is.’ Het ‘voor wie’ gaat vooraf aan het ‘door wie’. De gedachte daarachter is dat de doop niet gezien wordt als een keuze en beslissing van onszelf. Als de ouders bij de gemeente horen, horen de kinderen daar ook bij.

Relatie met besnijdenis

Vanuit dat perspectief ligt er een nauwe relatie met de besnijdenis. Binnen het jodendom wordt bij pasgeboren jongetjes op hun 8e levensdag het velletje dat de top van de penis beschermt weggesneden, als teken van het verbond dat God al met de aartsvader Abraham heeft gesloten (Genesis 17:10-12). Zowel de besnijdenis als de doop markeren het deelhebben aan de gemeenschap die God toebehoort.

In gemeenten waar het klassieke doopformulier wordt gebruikt, klinkt rond de doopbediening dan ook de herinnering aan de besnijdenis. Die wordt genoemd als teken van Gods verbond met Israël, gevolgd door de zin: ‘Omdat de doop in plaats van de besnijdenis gekomen is, behoort men de kleine kinderen als erfgenamen van het rijk van God en van zijn verbond te dopen.’

In plaats van?

Een belangrijke vraag is wel hoe je de woorden ‘in plaats van’ moet verstaan. Zeker als we in de spiegel van ons anti-judaïsme willen kijken: betekent dit afschaffing van de besnijdenis?

Kunnen die woorden op een of andere manier voeding geven aan de gedachte dat Israël als verbondsvolk heeft afgedaan en dat de kerk ‘in de plaats van Israël’ is gekomen? En als gevolg daarvan dat Israëls verbondsteken van de besnijdenis is voortgezet in en vervangen door de doop?

In het Nieuwe Testament worden heidenen die onder de prediking van Petrus en Paulus tot geloof kwamen niet besneden. Je kunt je voorstellen dat dit toen onvoorstelbaar was voor de joden. Kan men dan bij de God van Israël en bij zijn verbond horen? Kunnen gelovigen uit Israël en de volken één zijn zonder besnijdenis? In Handelingen 11 en 15 is dit hét probleem.

Dat wordt ‘opgelost’ door de uitspraak van de vergadering te Jeruzalem: de ‘christenen uit de heidenen’ hebben zich te

onthouden van wat door de afgoden bezoedeld is, van hoererij, van het verstikte en van bloed (Hand. 15:20,29 en 21:25). Zij hoeven zich niet te laten besnijden.

Eigen betekenis

Opvallend is dat in deze uitspraak niet de doop genoemd – laat staan: bevolen – wordt als vervangend ritueel voor de besnijdenis. Ook staat er niet dat de besnijdenis voortaan voor de joden wordt afgeschaft omdat dit ritueel heeft plaatsgemaakt voor de doop. Zo heeft Paulus vervolgens zonder enig gewetensbezwaar Timoteüs, zoon van een joodse vouw, laten besnijden. Een legitiem gebruik van dat wat als kenmerkend voor het jodendom wordt gezien. Om die reden blijft ook vandaag voor Messiasbelijdende joden de besnijdenis een eigen betekenis houden, zoals dat ook voor de joodse christenen in het Nieuwe Testament het geval was. De besnijdenis hoort nu eenmaal bij Israël als volk, en is een blijvende herinnering dat God met dit volk eens een bijzondere relatie is aangegaan.

Steun

Ondanks dat wordt vanuit de samenleving of politiek om de zoveel jaar een pleidooi gehouden om niet-therapeutische besnijdenis van jongens te verbieden. Met als motivatie dat dit ritueel onomkeerbaar is en de lichamelijke integriteit aan zou tasten. Als kerk weten we ons onopgeefbaar verbonden met het volk Israël. Moet dat niet ook betekenen dat ze op onze steun kan rekenen in de overtuiging dat de besnijdenis een vitale en belangrijke voorwaarde is voor de continuïteit van het jodendom? voor de continuïteit van het jodendom?

Jacco Overeem
Medewerker Kerk en Israël bij de dienstenorganisatie van de
Protestantse Kerk

(Bron: Nieuwsbrief van de PKN)