Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci

Wie voor het eerst voor het Laatste Avondmaal van Leonardo da Vinci staat, komt diep onder de indruk van dit iconische werkstuk. Eigenlijk zou je je moeten voorstellen, hoe dit kunstwerk op de monniken is overgekomen voor wie dit oorspronkelijk geschilderd was. De muurschildering dekt één wand van een langwerpige zaal, die door de monniken van het klooster Santa Maria della Grazie te Milaan als eetzaal gebruikt werd. Nooit was de tafel van Christus met zijn discipelen zo dichtbij gekomen. Alsof er een tweede hal bij de oude eetzaal werd aangesloten. Alles is zo knap geënsceneerd, dat je de illusie krijgt, dat de schildering een uitbreiding was van de refter zelf. Als de monniken hun maaltijd gebruikten, deden ze dat van nu af aan heel reëel in het gezelschap van Jezus en zijn leerlingen.

De nieuwe schildering was totaal verschillend van alle andere in het verleden. Leonardo was weer tot de tekst van de Heilige Schrift teruggekeerd. Hij beeldt de reacties van de discipelen uit, direct nadat Jezus tegen hen had gezegd: Voorwaar, Ik zeg u, een van u zal Mij verraden (Matt. 26: 21). Deze uitspraak werkt als een steen in de vijver. Terwijl Jezus’ woorden nog nagalmen, zijn de drie discipelen uiterst links nog bezig zijn woorden in zich op te nemen. Leonardo weet op meesterlijke wijze de moti dell’ anima over te brengen, de bewegingen van de ziel. De primaire manier om dat te doen, is door middel van gebaren. Italianen waren toen – net als nu – een volk van enthousiaste handgebaren. En Leonardo had zorgvuldig gezichten, gedrag en lichaamsbewegingen van de mensen om hem heen geobserveerd. Als hij iets gevonden had wat hij kon gebruiken, noteerde hij dat direct in een boekje, dat hij altijd aan zijn riem droeg.

Ondanks alle opwinding onder de discipelen is er niets chaotisch in deze schildering. De twaalf leerlingen zijn gegroepeerd in vier groepjes van drie, die door gebaren en bewegingen toch weer met elkaar zijn verbonden. Er is zoveel orde in deze verscheidenheid, en zoveel verscheidenheid in deze orde, dat wij de melodie van deze harmonie nooit helemaal kunnen traceren.

De meest onstuimige discipel, Petrus, dringt naar Johannes, die rechts van Jezus zit, toe. Terwijl Petrus Johannes iets in het oor fluistert, duwt hij onverhoeds Judas naar voren. Deze wijkt achteruit met een geringschattende blik naar Petrus en Johannes, terwijl hij met zijn rechterhand de zak met zilveren munten omklemt. Zijn gezicht is in de schaduw. Hij is de enige die, tegen de etiquette in, met zijn elleboog op tafel leunt en daardoor een zoutvaatje omver gooit. Helaas is dit detail op het origineel in Milaan nauwelijks meer te zien, maar des te beter op de kopieën in Londen en Tongerlo. Het zout gulpt daar als een witte massa uit het vat. Zout is bederfwerend: verspilling daarvan wijst symbolisch op verlies van integriteit. Hiermee verraadt Judas dus zichzelf.

In tegenstelling tot Petrus kijkt Johannes kalm en contemplatief voor zich uit. Hij toont zich terneergeslagen en vouwt zijn handen tot een gebed. Doordat hij naar Petrus overhelt, buigt hij weg van Jezus, hetgeen Jezus’ eenzaamheid vergroot.

 

Leonardo, Luther, Bach

Een van u zal Mij verraden, zei Jezus tot zijn leerlingen (Matt. 26: 21). En ze werden zeer bedroefd. Een van u! En allemaal vragen ze: Ben ik het? Hoor ik daar een vertwijfelde spanning in doorklinken? Laat dat niet waar zijn, want ik weet dat ik er niet te goed voor ben. Zijn er niet in ieder mens trekken van Judas te herkennen?

Herr, bin ich ‘s? Elf maal horen wij deze vraag in de Mattheüs-Passion van de Lutherse Bach. Door elkaar heen, angstig en bedroefd klinken de stemmen van het koor, dat de stemmen van de discipelen vertolkt. Herr, bin ich ‘s? En in het daaropvolgende koraal klinkt het schokkende antwoord:

Ich bin ‘s, ich sollte büssen

Ik ben het, ík zou moeten boeten.

In plaats van naar een ander te wijzen moet ik mijzélf verootmoedigen. Here, U weet alle dingen. U kent mij en doorgrondt mijn hart. Zie, of er bij mij een schadelijke weg is, en breng mij op de eeuwige weg… (Joh. 21: 17; Ps. 139: 1, 24).

 

Een veelzeggende legende

Hoe heeft Leonardo het klaar gespeeld zo’n geweldige prestatie te voltooien? Volgens ooggetuigen ging hij ’s morgens vroeg al naar het klooster, beklom de steiger en bleef daar van zonsopgang tot zonsondergang met het penseel in de hand. Hij vergat zelfs te eten of te drinken en schilderde aan één stuk door. Maar er waren ook dagen, waarop er helemaal niets uit zijn handen kwam. Hij bleef er uren voor staan om er in zijn eentje over na te denken, terwijl hij de figuren op de muur bestudeerde en voor zichzelf bekritiseerde. Om dan – getroffen door een inval – plotseling de kwast te pakken, een verfstreek te zetten en ineens weer te vertrekken.

De prior van het klooster vond dat Leonardo veel te langzaam werkte.

De prior bleef hem maar opjagen. Nu vond Leonardo het uiterst moeilijk om een model voor Judas te vinden. Eindelijk had hij ook daar iets op gevonden. Maar dan gaat ineens de deur van de eetzaal open en Leonardo kijkt om: daar is zijn vijand. Opeens neemt hij een besluit: het valse gelaat van de prior zal de Judastronie worden. En met koortsachtige haast borstelt hij de oorspronkelijke Judas uit. En weldra zit de prior te midden van de twaalf. Maar die nacht krijgt Leonardo een droom van een engel. Een traan van weemoed parelt in het oog van de hemelbode. “Waarom huilt u?” vraagt de schilder. En de engel zegt hem waarom Leonardo hem zo geraakt heeft. “Maar ze zullen allen naar Judas zien”, verdedigt de schilder zich. “En geen mens die hem niet veroordeelt. Zo moet het toch?” “Dat is het juist”, zegt de engel. “Zij zullen allen naar Judas zien, terwijl zij alléén naar Christus moeten zien!”

 

Christus neemt van alle personages op het schilderij de meeste ruimte in en trekt op natuurlijke wijze alle aandacht naar zich toe. Hij straalt rust uit; Zijn uitdrukking is sereen en vriendelijk. Hij steekt boven de discipelen uit; tenminste, dat lijkt zo. Leonardo had ontdekt, dat personen tegen een lichte achtergrond er groter uitzien dan wanneer ze tegen een donkere achtergrond staan. Het open venster met het warme, poëtische avondlicht vormt dan ook een natuurlijk aureool achter Christus.

Het perspectief is zo slim geregisseerd, dat – als je door de deur in de rechtermuur van de refter naar binnen gaat – het eerste dat je opvalt Jezus’ linkerhand is, met de handpalm naar boven gericht. Telkens wanneer de monniken door die deur de eetzaal betreden, leidt het perspectief hun ogen haast vanzelf naar de ogen van Jezus toe. En … naar die linkerhand, de open linkerhand van Jezus, die reikt naar het brood op tafel … en die tegelijkertijd een welkom gebaar is voor ieder die binnenkomt.

En zo geeft Leonardo hier een levende Christus-prediking!

 

J. Riemersma