Gedicht

Pinksteren: wind, vuur en brood

Wij leven van de wind
die aanrukt uit den hoge
en heel het huis vervult
waar knieën zijn gebogen,
die doordringt in het hart,
in de verborgen hof,
en uitbreekt in een lied
en opstijgt God ten lof.

Wij delen in het vuur
dat neerstrijkt op de hoofden,
de vonk die overspringt
op allen die geloven.
Vuurvogel van de vloed,
duif boven de Jordaan,
versterk in ons de gloed,
wakker het feestvuur aan.

Wij teren op het woord,
het brood van God gegeven,
dat mededeelzaam is
en kracht geeft en nieuw leven.
Dus zeg en zing het voort,
geeft uit met gulle hand
dit manna voor elk hart,
dit voedsel voor elk land.

(Liedboek nr 687)