Gedicht

Van een lid van de bijbelkring, één van onze alleroudste gemeenteleden, ontving ds. Tanghé dit zelfgeschreven gedicht.

De deur van de stal

Een grazende kudde in het grasgroene dal,
Een kabbelend beekje niet ver van de stal,
daar kunnen de schapen
wel even slapen,
de herder blijft waken, in ieder geval.

Soms nadert het kwade, dan dreigt er gevaar,
de wakende herder bespeurt het, maar
zijn schaap wordt geen prooi,
hij brengt het ter kooi.
Hij houdt zijn kudden het liefst bij elkaar.

Nu komt de deur van de stal in zicht.
Als niemand hem opent, dan blijft hij dicht.
Er is noodzaak
in de beeldspraak,
het staat in verband met duister of Licht.

Een mens komt eens aan het eind van zijn tijd
te staan voor de deur van de eeuwigheid.
De goede Herder,
Hij zorgt verder,
Hij kent de Zijnen, door Hem geleid.

“Heer Jezus, Gijzelf zijt de deur van de stal,
Gijzelf die de deur ontsluiten zal”.
Voor wie hij open gaat?
Als daar een zondaar staat,
die smekend Hem om genade vraagt.

Mw. C. v.d. G-dH