Gods grootheid eren

Psalm 8: 4 en 5
Zie ik de hemel, het werk van Uw vingers,
de maan en de sterren door U daar bevestigd,
wat is dan de sterveling dat U aan hem denkt,
het mensenkind dat U naar hem omziet?
Ze kijken alle drie naar de sterren, maar zien alle drie iets anders: de stuurman, de astronoom en het mensenkind.
De stuurman stuurt op de sterren. Voor hem zijn ze een hulpmiddel; in de donkere, weidse leegte van de oceaan laten ze hem weten waar hij is en welke richting hij op moet. Hij vertrouwt op ze, heeft ze nodig; maar uiteindelijk zijn ze een hulpmiddel. Het draait de stuurman niet om de sterren, maar om zijn weg; en zodra hij een beter middel heeft – een vuurtoren, een baken, een navigatieapparaat – zijn ze overbodig. De astronoom bestudeert de sterren. Hij kijkt hoe oud ze zijn, hoe ver ze zijn, hoeveel licht ze geven.
Eindeloos tuurt de sterrenkundige door de telescoop, in een poging het raadsel van de hemel te ontrafelen. En wie weet, na jaren staren, rekenen, ploeteren en vergelijken, weet hij iets meer over de wondere wereld van het heelal. Wellicht bevredigt het hem, maar hij hoeft er niet door te veranderen. Dat gebeurt wel als het mensenkind naar de sterren kijkt.
Hij verwondert zich, en wie zich verwondert, laat zich raken. Al turend naar boven raakt het mensenkind verbaasd, verrast en verrukt door de oneindige schoonheid die zich ontvouwt. Hij hoeft nergens heen, hij hoeft niets te snappen; hij verwondert zich aandachtig met open ogen en een open hart.
Uit de verwondering ontstaat aanbidding. Wie zich klein weet, eert Gods grootheid.
(bron: Geijkt op deze grond /25 Psalmmomenten).