Het gebed van Hanna

Ik heb mijn ziel uitgestort voor het aangezicht van de Heere (1 Samuël 1:15)
Bidden noemen we wel de ademtocht van ons geloof. Zoals we niet kunnen leven zonder adem te halen, zo kan ons geloof, onze relatie met de Heere niet zonder tot Hem te bidden. Als het goed is, is het met ons bidden net als met ons ademhalen: het gebeurt niet alleen met regelmaat, maar ook voortdurend. Zo krijgt ons geloof de nodige zuurstof en mogen we ervaren dat ons bidden mag overgaan in danken. Dan merken we dat het de Heilige Geest is die door ons bidden aan onze ziel het leven geeft. Regelmaat in ons bidden zorgt voor een gezond geloofsleven.
In 1 Samuël 1 gaat het om het bidden van Hanna, een vrouw die heel veel verdriet heeft. De kern van haar bidden wordt omschreven als: ik heb mijn ziel uitgestort voor het aangezicht van de Heere. Dat is toch wel een heel diepe, zelfs heftige manier van bidden. Zo is je ziel een emmer die helemaal leeggegoten wordt. Hanna giet niet alleen alles wat in haar hart is uit voor God, maar ze giet haar hart zelf uit. Ze geeft zichzelf aan de Heere over, helemaal.
Ze houdt niets achter. In de Bijbel komen allerlei soorten gebeden voor.
Een dankgebed, de voorbede voor anderen of om aanbidding. Bij Hanna hebben we te maken met een ander soort gebed, namelijk een smeekgebed. Ze gaat met haar nood tot de Heere en smeekt Hem om uitkomst. Hanna bad ‘voor het aangezicht van de Heere’. Ze was dus heel dicht bij God. Als vrouw moest zij in het heiligdom op een afstand blijven, maar die beperkingen bestaan er in het bidden niet. Hoe dichter bij de Heere, hoe beter!
Hartelijke groet, Paul Passchier