Hopen en bidden

Het valt me op dat in de laatste tijd via de publieke media nogal eens een oproep klinkt tot gebed. Dat was zo na de gruwelijke aanslag op misdaadjournalist Peter R. de Vries, helaas vorige week donderdag overleden. Ook bij de grote neerslaghoeveelheden in Limburg, de (dreigende) dijkdoorbraken en de overstromingen klonk eenzelfde geluid. Verslaggevers en politici die men anders op dit gebied niet zo hoorde, zeiden dat ons niets anders restte dan ‘hopen en bidden’. Dit is een opmerkelijk geluid in seculier Nederland.
Hoe moeten we dit taxeren? Is dit een losstaande, van zijn oorspronkelijke betekenis losgerukte uitdrukking? Heeft dit nog iets te maken met de hoop op God en het aanroepen van Hem die ten diepste gaat over regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, ziekte en gezondheid? Of is het eigenlijk een synoniem voor ‘duimen!’, ‘keep your fingers crossed’? Het zou kunnen. Maar soms kruipt het bloed ook waar het niet gaan kan.
Zien we hier een staaltje van ‘nood leert bidden’? Dat zou heel goed kunnen. Het geloof in de maakbaarheid van de samenleving heeft met de coronacrisis toch al een flinke deuk opgelopen. We hebben het als mensen niet zelf in de hand. We kunnen alleen maar roepen tot God. Als dit besef breed doordringt, zou het een mooie vrucht zijn van de crises waarin we ons bevinden. Een heroriëntatie op de Heer. De oproep hiertoe klonk vanuit politieke en journalistieke hoek in de laatste anderhalf jaar niet (ten onrechte mijns inziens), maar beter laat dan nooit.
Ik weet nog niet goed hoe ik een en ander moet waarderen. Wel weet ik dat het ons als christenen moet stimuleren. Alleen als we de woorden van de psalmist: ‘Hoop op God’ (Ps. 42-43) in praktijk brengen, zullen we Hem weer kunnen loven, onze Verlosser. Alleen als we ons in gebed op Hem richten, zullen we ervaren wat Paulus schrijft: ‘Wees over niets bezorgd, maar vraag God wat u nodig hebt en dank Hem in al uw gebeden. Dan zal de vrede van God die alle verstand te boven gaat, uw hart en gedachten in Christus Jezus bewaren” (Fil. 4:6-7).